2005
De schipperszoon
Juli 2005


De schipperszoon

‘Zie, wij hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd’ (Matteüs 19:27).

Gebaseerd op een voorval uit het leven van de grootvader van de auteur

Feike sprong vanaf de kade op het dek van het schip waarop zijn ouders woonden. Zijn klompen klosten hard op het dek toen hij naar de witte kajuit op het achterschip rende.

Vandaag is het zover, dacht de twaalfjarige jongen opgetogen. Vandaag gaat vader zijn antwoord aan de zendelingen geven.

De zendelingen waren in Nederland een paar jaar eerder, in de jaren zestig van de negentiende eeuw, met zendingswerk begonnen. Feike was hen tegengekomen en had hen mee naar huis genomen in de hoop dat ze hem Engels wilden leren. Hij was er echter al snel achtergekomen dat de zendelingen hem en zijn ouders veel belangrijkere zaken konden leren.

Bij de deur naar de kajuit deed Feike zijn klompen uit en zette ze ondersteboven om te voorkomen dat ze vol regenwater konden lopen. Het klaslokaal op school was groter dan de kleine kajuit die hij thuis noemde, maar Feike had een zwak voor het keukentje met zijn houtkacheltje. Zijn ouders en jongere broertjes en zusjes sliepen op bedden die achterin de keuken achter kastdeuren werden weggeklapt. Feike, de oudste, sliep in het vooronder.

Hij glipte de woonkamer in en ging stilletjes zitten. Ouderling Swensen was aan het woord, hij nam nog eens de leringen door waarin hij en ouderling Lofgren op zoveel winteravonden hadden onderwezen. Feike had elke keer de warmte van de Geest gevoeld en had zich meteen willen laten dopen. Hij dacht dat zijn moeder er ook zo over dacht, want zij had het vaak over naar de tempel gaan. Maar vader wilde geen enkele toezegging doen, tenzij hij er zeker van was dat hij zich daaraan kon houden. Daarom wilde hij zich niet laten dopen totdat hij zeker wist dat hij zijn doopbeloften kon nakomen. Vandaag zou vader zijn besluit aan de zendelingen mededelen. Feike had de afgelopen weken zo hard gebeden, dat hij er zeker van was dat zijn vader ja zou zeggen.

‘Broeder Wolthuis’, zei ouderling Lofgren tegen vader, ‘Ik denk dat u wel weet dat het evangelie waar is.’

Vader, die naar de vloer staarde, knikte.

‘Wilt u zich laten dopen?’, vroeg ouderling Lofgren. ‘Kunt u de benodigde offers brengen?’

Iedereen hield zijn adem in. Zelfs de jongere broertjes en zusjes van Feike bewogen zich niet. Iedereen keek naar vader. Langzaam richtte hij zijn verweerde gezicht op.

‘Ja, ik weet dat De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen waar is. Ik laat me dopen.’

Feike straalde. Vader in de hemel had zijn gebeden gehoord! Moeder lachte door haar tranen heen.

‘We kunnen denk ik binnen een maand naar Amerika vertrekken’, sprak vader.

‘Naar Amerika?’, riep Feike uit.

‘Ja Feike’, zei vader. ‘De kerkleiders hebben alle heiligen gevraagd naar Salt Lake City te komen.’ Hij wachtte even. ‘Oom Geert heeft beloofd ons schip over te nemen.’

‘Maar het schip wordt toch van mij als ik groot ben! Ik word toch de nieuwe schipper!’, herinnerde Feike zijn vader wanhopig aan hun afspraak.

‘Dat weet ik. Ik ben onze afspraak heus niet vergeten’, zei vader. ‘Oom Geert is bereid jou in dienst te nemen als je ervoor kiest om niet naar Amerika te gaan. En als je dan oud genoeg bent, verkoopt hij het schip aan jou.’

Feike voelde zich heel boos worden, alle vreugde over vaders doop was in één klap verdwenen.

‘Ik dacht dat deze kerk waar was’, barstte Feike los, ‘maar nu moet ik kiezen tussen de kerk en mijn land, familie en mijn boot — dat is te veel gevraagd!’

Feike rende weg naar zijn kamertje in het vooronder. Uit gewoonte klopte hij met een hamer op de romp van het schip om zijn ouders te laten weten dat hij het vooronder had gehaald zonder overboord te vallen. Maar deze avond liet hij er een lange roffel op volgen.

Feike was op bed gaan liggen en dacht na. Hij moest denken aan de ezels die het schip door de kanalen van de Nederlandse provincies trokken. Hij dacht aan de kleine parlevinker die naast hun boot aanlegde, zodat moeder haar inkopen kon doen. Maar bovenal dacht Feike aan de wind die de grote zeilen van hun schip vulde op open zee. Op zekere dag zou hij als schipper over die wateren zeilen … als hij afscheid nam van zijn familieleden wanneer ze naar Amerika gingen.

Toen hoorde hij een klop op de deur.

‘Binnen’, mompelde Feike.

Zijn vader ging op het voeteneinde zitten. ‘Het spijt me, Feike. Ik dacht dat je wel wist dat we na onze doop naar Amerika zouden gaan.’

‘Ik weet dat anderen gaan, maar ik dacht niet dat u uw schip zou achterlaten. U vindt het toch heerlijk om schipper te zijn.’

Vaders ogen vulden zich met tranen. ‘Nou en of — meer dan jij ooit zult weten.’

‘Wat gaat u doen in Amerika?’

‘Dat weet ik niet. Ik heb mijn hele leven gevaren. Maar de Heer heeft zijn volk naar Salt Lake City geroepen en je moeder en ik hebben besloten daar naartoe te gaan.’

‘Maar hoe kan ik mijn droom van schipper opgeven — en de boot vaarwel zeggen?’

‘Dat is een lastige keuze die alleen jij kunt doen’, zei vader. ‘Toen ik een paar dagen geleden met dezelfde vragen zat, vond ik een tekst die mij troost schonk. Toen Jezus Jakobus en Johannes riep, waren zij vissers. Maar in de Bijbel staat dat zij terstond het schip achterlieten en Hem volgden.’ (Zie Matteüs 4:22.)

De schipper en zijn zoon zaten daar zwijgend naast elkaar. Feike keek in de helderblauwe ogen van zijn vader. Hij kon het geloof en de moed van zijn vader voelen. Hij wist wat hem te doen stond. Ten slotte doorbrak hij de stilte.

‘Kunnen we nog één keer uitvaren, voordat we samen naar Amerika gaan?’

De schipper trok zijn zoon tegen hem aan.

‘Ja, dat vind ik een prima idee.’

Lisa Fernelius is lid van de wijk Chambersburg 1, ring York (Pennsylvania).

‘Onze toewijding aan het koninkrijk dient overeen te komen met die van onze getrouwe voorouders, ook al zijn onze opofferingen anders van aard.’

Ouderling M. Russell Ballard van het Quorum der Twaalf Apostelen, ‘De wet van offerande’, Liahona , maart 2002, p. 18.