VAN VRIEND TOT VRIEND
Het evangelie maakt ons gelukkig
‘Welnu, wat horen wij in het evangelie dat wij hebben ontvangen? Een stem van blijdschap!’ (LV 128:19.)
Ik ben in Tahiti opgegroeid. Mijn ouders werden lid van de kerk toen ik nog een kind was, maar ik werd niet meteen gedoopt. Toen ik elf was, ging ik op woensdagmiddag naar het jeugdwerk. We zaten op een mat onder een mangoboom terwijl de jeugdwerkleerkracht het verhaal van het eerste visioen vertelde. Terwijl zij sprak, begon mijn hart te bonken. Ik kreeg het sterke gevoel dat het eerste visioen van Joseph Smith waar was en dat hij een waar profeet was. Na die geestelijke ervaring zei ik tegen mijn ouders: ‘Ik heb een getuigenis en ik wil me laten dopen.’
Vanaf de dag dat ik gedoopt werd totdat ik het voortgezet onderwijs afsloot, was ik op school het enige lid van de kerk. Mijn klasgenoten zeiden: ‘Rook je niet? Drink je niet? Dan ben je geen man; dan ben je een watje!’
Aan het eind van mijn laatste of voorlaatste schooljaar namen enkele klasgenoten alcohol mee naar een feestje. Ze pakten me beet, hielden me vast, en probeerden champagne in mijn mond te gieten. Ze wilden me geen pijn doen; ze wilden me alleen pesten. Gelukkig kon ik me losrukken. Ik heb nooit spijt gehad dat ik het woord van wijsheid naleef. Sommigen van mijn klasgenoten zijn nu overleden, en ik ben dankbaar dat ik nog in leven en gezond ben, en dat ik de Heer kan dienen.
Een van mijn klasgenoten werd erg rijk toen hij opgroeide. Hij zei een keer tegen me: ‘Ik heb bewondering voor je. Mijn familie heeft veel geld, maar we zijn niet zo gelukkig als jij.’ Dat was een compliment voor alle heiligen der laatste dagen. Hij kon zien dat we gelukkig worden als we het evangelie naleven.
Ik ben president van het zendingsgebied Suva (Fiji) geweest. Toen ik op een dag met twee zendelingen op het eiland Kiribati liep, kwam er een man naar ons toe. Hij was dronken. Ik wilde hem wegjagen, maar hij zag mijn naambordje en noemde me bij mijn naam. ‘President Tefan, ik wil u en uw zendelingen graag uitnodigen om bij mij thuis te komen eten.’
Ik dacht: ‘O jee, misschien weet hij niet wat hij zegt.’ Ik keek de zendelingen aan en vroeg: ‘Wat vinden jullie? Willen jullie de uitnodiging aanvaarden?’ Ze zeiden dat zij wel wilden gaan. Ik voelde me geïnspireerd om zijn aanbod te aanvaarden.
De volgende avond hadden we een goed Chinees etentje — kip, vis, andere vleessoorten en bami. De zendelingen waren blij omdat het een verandering van hun dagelijkse menu van vis en rijst was. Na het eten bedankte ik de man en zei: ‘Nu wil ik u graag iets aanbieden. Mogen deze zendelingen u het evangelie van Jezus Christus uitleggen?’
Hij zei dat hij geen interesse had, maar de zendelingen mochten wel zijn vrouw en zijn 18-jarige zoon onderwijzen. Drie maanden later liet de 18-jarige zoon zich dopen. Een jaar later liet de vrouw zich dopen en kwam haar man mee naar de kerk. Hij vroeg of ik hem een zegen wilde geven zodat hij met roken en drinken kon stoppen, en dat lukte hem. De laatste keer dat ik het gezin bezocht, had de zoon een volledige beurs op de BYU—Hawaï gekregen, en had hij zijn zendingsoproep naar Hongkong ontvangen.
Als ik op mijn ervaring met dat gezin terugkijk, ben ik blij dat ik die ‘dronken man’ niet weg had gejaagd, maar dat ik naar de influisteringen van de Geest had geluisterd om zijn uitnodiging te aanvaarden, mijn mond te openen en te vragen of we hem in het evangelie mochten onderwijzen.
Ik wil de kinderen graag aanmoedigen om hun mond te openen — en je vrienden uit te nodigen om meer over het evangelie te leren. Je weet nooit wat voor wonderen er kunnen plaatsvinden.