‘Verboden voor mormonen’
We waren pas naar een kleine plaatsje op het platteland verhuisd waar niet veel leden van de kerk woonden. Onze kleine gemeente bestond uit een vriendelijke, hechte groep mensen, en we genoten ervan om iedere zondag naar de kerk te gaan. We maakten ons alleen zorgen over onze kinderen, die weinig leeftijdgenootjes in onze gemeente hadden. Mijn man en ik besloten dat we manieren zouden bedenken om vriendjes en vriendinnetjes buiten de kerk te vinden, zodat onze kinderen nieuwe vriendschappen konden sluiten en mensen van andere kerken konden leren kennen.
Maar mijn hoop werd al snel vernietigd toen een plaatselijke kindervereniging zei dat we niet welkom waren omdat we ‘mormoon’ waren. In andere gebieden waar weinig heiligen der laatste dagen waren, was ik lid van soortgelijke groepen geweest en godsdienst was nooit een probleem geweest. Ik verzekerde de leiders van de groep ervan dat ik geen zendingswerk zou verrichten of mijn godsdienst aan anderen zou opdringen; mijn gezin en ik wilden alleen maar vriendschap sluiten en nieuwe mensen leren kennen. Maar ze bleven volhouden dat we niet welkom waren.
Ik besloot dat ik vriendelijk, christelijk en aardig voor de mensen in het plaatsje zou zijn, zodat zij zouden zien dat leden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen goede mensen zijn. We nodigden andere kinderen uit om te komen spelen, we nodigden buren uit om te komen eten, en we spraken met anderen om mensen te leren kennen. Ik las conferentietoespraken, artikelen in de tijdschriften van de kerk, en teksten over vriendschap, vriendelijkheid en het dienen van anderen. Toen probeerde ik die beginselen toe te passen. Ik wist dat als ik de bewoners van het dorp kon laten zien hoe aardig en liefdevol heiligen der laatste dagen zijn, deze vereniging ons op termijn zeker zou accepteren.
Na verloop van tijd, en hoewel we vriendschap met enkele leiders van die groep hadden gesloten, bleven ze volhouden: ‘Verboden voor mormonen’.
Ik besloot om behulpzaam en vriendelijk te blijven, maar nam ook contact op met een soortgelijke vereniging in een nabijgelegen plaats. Maar ook daar kreeg ik te horen dat heiligen der laatste dagen geen lid van de vereniging konden worden. Toen was ik zo gefrustreerd dat ik wilde huilen. Wat mankeerde er aan de mensen in deze plaatsen? Zagen ze niet in dat we een aardige, gezellige familie waren?
Ik bad om de leiding van de Geest en vroeg om hulp zodat ik zo vriendelijk en christelijk mogelijk zou blijven. Ik bad dat zij die mij kenden het gevoel zouden krijgen dat we goede mensen waren. Ik bad dat zij een innerlijke verandering zouden ondergaan en ons zouden accepteren. Maar ik had nog steeds het gevoel dat mijn gebeden niet beantwoord werden. Hoe hard ik ook mijn best deed, ik was niet in staat om hun hart te verzachten.
Op een avond kreeg ik een telefoontje waardoor mijn laatste hoop werd stukgeslagen. De leiders van de groep belden om me te laten weten dat mijn gezin niet welkom was. Ze waren bang dat wij dachten dat we in de toekomst geaccepteerd zouden worden omdat we zoveel vriendschappen in de gemeenschap hadden gesloten. Ze maakten enkele kwetsende opmerkingen en ik huilde met een gebroken hart. Alle etentjes, dienstbetoonprojecten, koekjes en gesprekken betekenden niets voor deze mensen. Wat had ik verkeerd gedaan?
Die avond vroeg ik in mijn gebed oprecht om hulp, zodat ik kon omgaan met de mensen die zo sterk tegen de kerk gekant waren. Ik had het gevoel dat ik door mijn inspanningen nu recht had op hun goedkeuring, en dat legde ik mijn hemelse Vader ook uit.
Het antwoord was sterker dan enige indruk die ik recentelijk had gekregen: ‘Volg Christus.’
Dat was eerst verwarrend. Ik dacht: ja, maar dat doe ik al. De koekjes, de vriendschap, de helpende hand — ik was zo christelijk als ik maar kon. Maar toch was de enige indruk die ik kreeg: ‘Volg Christus.’
Toen besefte ik dat als mijn energie op het volgen van Christus is gericht, ik niet zo erg door de mening van anderen word gekwetst. Ik dien ze omdat het juist is, niet omdat ik mijn imago als heilige der laatste dagen wil verbeteren. Ik ben vriendelijk en behulpzaam omdat ik vriendelijk en behulpzaam wil zijn, niet omdat ik een zelfzuchtige reden voor mijn vriendelijkheid heb.
‘Volg Christus’ is mijn motto geworden wanneer ik erover inzit dat mensen vanwege ons geloof een afkeer van ons hebben. Ik vind nu vreugde in het dienen van anderen ongeacht hun reactie op mijn vriendelijke daden, en daar word ik voor gezegend. Ik ben niet op aarde gekomen om de goedkeuring van anderen te verwerven. Ik ben hier om me voor te bereiden om bij mijn Vader in de hemel terug te keren. En als ik daar wil komen, moet ik de Heiland volgen.