2008
Door nieuwe ogen
April 2008


Door nieuwe ogen

‘Ik ben lelijk’, zei ik terwijl ik in ongeloof in de spiegel staarde. Ik zag hetzelfde rechteroog als altijd naar mij terugstaren. Maar links had ik het ergste blauwe oog dat ik ooit had gezien.

‘Het valt echt wel mee’, zei mijn vriendin Emily zonder veel overtuiging in haar stem.

Ik keek haar met mijn goede oog aan en legde de zak met ijsblokjes weer op het andere.

Nog geen vijf minuten daarvoor had ik een onbedoelde, maar desalniettemin trefzekere elleboogstoot van mijn vriendin Janna gekregen. Ik had mijn handen onmiddellijk voor mijn gezicht geslagen en was bijna onderuit gegaan. Janna had haar excuses aangeboden. Mijn vriendinnen omringden mij om te zien hoe het met mij ging.

Hoewel ik pijn had, besefte ik pas goed welke ramp er had plaatsgevonden toen ik mijn handen liet zakken en iedereen in de kamer plots een kreet slaakte.

‘Wat is er?, vroeg ik. Niemand gaf antwoord.

Ik rende naar de spiegel. Binnen luttele seconden na de stoot was mijn oog zo groot als een ei geworden. En dat ei was bont en blauw.

‘Hoe kan ik zo iemand onder ogen komen?’ kreunde ik, terwijl ik de zak met ijsblokjes uit Janna’s hand griste. Ze beet op haar onderlip en bood voor de zoveelste keer haar verontschuldigingen aan. Ik hield het ijs stevig tegen mijn oog aan in de hoop dat de zwelling morgen verdwenen zou zijn.

En hoewel de zwelling de volgende ochtend iets was afgenomen, had het bont en blauw plaatsgemaakt voor een diepe paarse kleur. Ik zag er lelijk uit, en ik voelde mij nog lelijker.

Ik probeerde mijn oog met make-up bij te kleuren, maar dat ging er purperachtig door uitzien. En tegen die zwelling was al helemaal niets te doen. Ik zette noodgedwongen maar een hoed op en wel zo dat ik nauwelijks iets kon zien.

Ik had het gevoel alsof iedereen op school mij aanstaarde. Ik weigerde wie dan ook aan te kijken. Dagenlang kon ik aan niets anders denken, ofschoon mijn vriendinnen mij probeerden op te vrolijken.

Op zondag was ik humeurig, omdat ik niet met mijn hoed op naar de kerk wilde. Maar alles veranderde in de zondagsschoolles.

‘Bid dat je jezelf gaat zien, zoals Hij je ziet’, zei de leerkracht. De les ging over de verzoening en gevoel van eigenwaarde.

Ik streek voorzichtig langs mijn ooglid en dacht bij mijzelf: Hij ziet een meisje met een lelijk blauw oog. Maar toen ik er dieper over nadacht en mij over mijn zelfmedelijden heenzette, begon ik mij af te vragen: ‘Hoe ziet mijn hemelse Vader mij?’

Mijn ogen vulden zich met tranen toen ik nadacht over de liefde die Hij niet alleen voor anderen voelt, maar ook voor mij. ‘Hij ziet mij als zijn dochter, die het leven van zijn Zoon waard is’, besefte ik.

Ik voelde dat de Geest tegen mij getuigde dat de waarde van mijn ziel heel groot was, omdat ik een dochter Gods was. Ik herinnerde mij een tekst die ik in het seminarie geleerd had. Ik opende mijn schriften en vond die in 1 Samuël 16:7: ‘Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte (…). Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan.’ Hoe ik er van buiten uitzag was niet zo belangrijk als wie ik van binnen was.

Mijn denkrichting veranderde nogmaals toen ik de klas rondkeek en een overweldigende hoeveelheid liefde voelde voor de mensen die om mij heen zaten. Ik werd vervuld van de warme liefde van mijn hemelse Vader, en in een kort ogenblik zag ik mijn klasgenoten zoals mijn hemelse Vader ze ziet — als zijn kinderen.

Vanaf dat moment voelde ik vrede en troost op de sabbat, en maakte ik mij geen zorgen meer over wat anderen van mij dachten. Ik hield van ze en ik kon ze allemaal in de ogen kijken — met beide ogen.