2011
Weten dat de Heiland leeft, geeft ons gemoedsrust en vreugde
December 2011


Weten dat de Heiland leeft, geeft ons gemoedsrust en vreugde

Naar een toespraak, op 10 december 2002 gehouden tijdens een devotional aan de Brigham Young University. Zie http://speeches.byu.edu voor de volledige Engelse tekst van de toespraak.

Ouderling Russell M. Nelson

Als een van de twaalf apostelen, kan ik zeggen dat de leden van de Twaalf het voorrecht koesteren om onze geliefde Heiland te verkondigen en van Hem te getuigen. Wij geven blijmoedig ons getuigenis van zijn leven, bediening en zending op aarde.

Wij herdenken in deze tijd van het jaar de nederige geboorte van de Heiland, ook al weten we dat die niet in december heeft plaatsgevonden. Het is waarschijnlijker dat de Heer in april is geboren. Zowel schriftuurlijke als historische aanwijzingen suggereren dat het voorjaar, vlak voor het joodse Pascha, de juiste tijd van het jaar was (zie LV 20:1).

Volgens de Schriften was zijn moeder, Maria, in ondertrouw met Jozef (zie Matteüs 1:18; Lucas 1:27). Ondertrouw is te vergelijken met een verloving, die later gevolgd wordt door een huwelijksceremonie.

Volgens het verslag van Lucas verscheen de engel Gabriël aan Maria, die haar vertelde over haar zending in dit leven:

‘En toen de engel bij haar binnengekomen was, zei hij: Wees gegroet, begenadigde, de Heere is met u. U bent gezegend onder de vrouwen. (…)

‘En de engel zei tegen haar: Wees niet bevreesd, Maria, want u hebt genade gevonden bij God.

‘En zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven.

‘Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden’ (Lucas 1:28, 30–32, HSV).

Let op de hoofdletters Z en A. Onze hemelse Vader is de Allerhoogste. Jezus is de Zoon van de Allerhoogste.

‘En Maria zeide tot de engel: Hoe zal dat geschieden, daar ik geen omgang met een man heb?

‘En de engel antwoordde en zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden’ (Lucas 1:34–35).

Voordat Jozef en Maria lichamelijke omgang hadden, was zij in verwachting van het heilig Kind. Jozef wilde Maria beschermen (zie Matteüs 1:18–19), in de hoop haar de straf te besparen die een zwangere vrouw toekwam die niet wettig gehuwd was. Terwijl hij hier over nadacht, verscheen de engel Gabriël aan Jozef en zei:

‘Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw, tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de heilige Geest.

‘Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden’ (Matteüs 1:20–21).

Maria en Jozef hoefden niet lang over de grote betekenis van de naam Jezus na te denken. De stam van het Hebreeuwse woord waar het van is afgeleid, Yehoshua of Jehosua, betekent ‘Jehovah is redding.’1 Dus het werk van de Here God Jehova, die spoedig Jezus genoemd zou worden, was een reddingswerk. Hij zou de Heiland van de wereld worden.

In het Boek van Mormon lezen we een gesprek dat Nephi met een engel had. De engel vroeg: ‘Kent gij de goedgunstigheid Gods?’

Nephi antwoordde: ‘Ik weet dat Hij zijn kinderen liefheeft; toch ken ik niet de betekenis van alle dingen.

‘En hij zeide tot mij: Zie, de maagd die gij aanschouwt, is de moeder van de Zoon Gods, naar het vlees.

‘(…) En het geschiedde, dat ik zag dat zij in de Geest werd weggevoerd; en nadat zij enige tijd in de Geest weggevoerd was geweest, sprak de engel tot mij, zeggende: Kijk!

‘En ik keek en zag wederom de maagd, een kind in haar armen dragende.

‘En de engel zeide tot mij: Zie het Lam Gods, ja, namelijk de Zoon van de eeuwige Vader!’ (1 Nephi 11:16–21).

Inzichten uit Lucas

Lucas 2 biedt met zijn verhaal waar we allemaal zo van houden, en dat we met Kerstmis vertellen, een waardevol inzicht: ‘En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus, dat het gehele rijk moest worden ingeschreven’ (Lucas 2:1).

Die inschrijving was een volkstelling ten behoeve van de belastingen — alle burgers in het Romeinse rijk werden geregistreerd. Koning Herodes had bepaald dat iedereen moest worden geteld in het gebied waar hij vandaan kwam. Maria en Jozef, die in Nazaret woonden, moesten naar de stad van David reizen, een afstand van ongeveer 145 kilometer. En misschien was de reis nog wel langer, als ze om de vijandige tussenliggende provincie van Samaria heen reisden.

Ze zullen vrijwel zeker met familieleden hebben gereisd die ook naar het gebied van hun voorouders moesten. Ze zullen op deze moeilijke reis ongetwijfeld hun dieren, zoals honden en ezels, hebben meegenomen. Ze zullen waarschijnlijk verscheidene malen buiten gekampeerd hebben daar hun reis drie tot vier dagen zal hebben geduurd. Toen ze Betlehem bereikten, was de tijd voor de geboorte van het heilig Kind aangebroken.

‘En zij baarde haar eerstgeboren zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een kribbe, omdat voor hen geen plaats was in de herberg’ (Lucas 2:7).

Dit is een vers vol betekenis, dat nog in betekenis toeneemt als we een woord uit de oorspronkelijke Griekse nieuwtestamentische tekst kennen en de plaatselijke cultuur uit die tijd begrijpen. De term waarvan ‘herberg’ een vertaling is, is kataluma.2 Het Griekse voorzetsel kata (of cata) betekent ‘neer’ in tijd of plaats. Als kata wordt samengevoegd met luma betekent het woord een plek waar mensen hun reis onderbreken. In het Griekse Nieuwe Testament komt het woord kataluma in slechts twee passages voor. Beide keren vertaalt het niet als ‘herberg’, maar als ‘gastenvertrek’ (Marcus 14:14 en Lucas 22:11, NBV).

Destijds was een Aziatische herberg niet zoiets als een hedendaagse Holiday Inn of een Betlehem Marriott. In die tijd verschafte een overnachtingsplaats logies aan reizende karavanen, aan zowel mensen als dieren. Karavanen verbleven in wat destijds (en nog steeds) een karavanserai of een kan werd genoemd. Volgens het woordenboek betekenen deze termen dat het om een oostelijke (of Aziatische) herberg ging die rond een binnenhof gebouwd was, waar ’s nachts karavanen verbleven.3

Zo’n gebouw was doorgaans rechthoekig en had een binnenplaats voor de dieren, omgeven door ommuurde slaapvertrekken voor mensen. Die kamertjes lagen een beetje hoger dan de dieren en hadden een open deurgat zodat de eigenaars hun dieren in de gaten konden houden. Volgens Lucas 2:7 in de Bijbelvertaling van Joseph Smith was er geen plaats in de ‘herbergen’, wat suggereert dat alle kamertjes van de karavanserai bezet waren.

Het denkbeeld dat de herbergiers ongastvrij of zelfs vijandig waren, is waarschijnlijk niet juist. Mensen in dat deel van de wereld waren ongetwijfeld, evenals nu, heel gastvrij. Dat zal vooral toen hebben gegolden, omdat de reguliere bevolking van Jeruzalem en het nabijgelegen Betlehem door de volkstelling met grote aantallen familieleden van de plaatselijke inwoners was uitgebreid.

In zo’n Aziatische karavanserai werden de dieren ’s nachts op de binnenplaats in veiligheid gebracht. Op die binnenplaats waren ezels, honden, schapen en misschien wel kamelen en runderen te vinden, met de bijbehorende uitwerpselen en stank.

Omdat de gastenkamers rond de binnenplaats bezet waren, heeft Jozef misschien wel de beslissing genomen om de bevalling van Maria op de binnenplaats van de karavanserai te laten plaatsvinden ― tussen de dieren. Het is heel goed mogelijk dat het Lam Gods onder zulke nederige omstandigheden is geboren.

In Lucas 2 wordt twee keer melding gemaakt van in doeken worden gewikkeld. Wat is de betekenis van de zinsnede ‘wikkelde Hem in doeken’? (Lucas 2:7.) Hier voel ik aan dat het meer betekenis heeft dan het gebruik van een ordinaire luier of deken. In plaats van die vier woorden in deze vertaling, werd er in het Griekse Nieuwe Testament slechts één woord gebruikt. Dat woord is sparganoo, een werkwoord dat aangeeft dat een pasgeboren kind met stroken speciaal doek werd omwikkeld.4 Het doek was waarschijnlijk voorzien van een uniek familiekenmerk. Deze procedure werd vooral toegepast bij de geboorte van de eerste zoon.

En de engel verkondigde: ‘En dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe’ (Lucas 2:12). De stof waarin Hij werd gewikkeld zal beslist herkenbaar zijn geweest, makkelijk te onderscheiden.

En de kribbe? Een kribbe is een trog of voederbak voor dieren in een stal. Aangezien een kribbe hoger stond dan de vuile vloer van de binnenplaats, was het waarschijnlijk de schoonste beschikbare plek. En zo’n voederbak werd de wieg voor onze Heer!

De unieke afkomst van de Heiland

Maar belangrijker nog dan de nederige geboorteplek van de Heiland, is zijn unieke afkomst. In verscheidene teksten wordt de vraag gesteld: ‘Wie zal zijn nageslacht verkondigen?’ (Mosiah 14:8; 15:10; zie ook Jesaja 53:8–10; Handelingen 8:33) Dit betekent: ‘Wie zal zijn geslachtslijst verkondigen?’ Nu, millenniums later, verklaren wij dat Jezus de Christus is geboren uit een onsterfelijke Vader en een sterfelijke moeder. Van zijn onsterfelijke Vader erfde Jezus de macht om voor eeuwig te leven. Van zijn sterfelijke moeder erfde Hij de lichamelijke dood.

Jezus erkende dat dit gegeven zijn leven beïnvloedde: ‘Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af’, zei Hij. ‘Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen. Dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen’ (Johannes 10:18).

Die unieke eigenschappen van zijn ouders waren essentieel voor zijn zending om de zonden van de hele mensheid op zich te nemen. En dus werd Jezus de Christus geboren om te sterven en weer op te staan tot het eeuwige leven (zie 3 Nephi 27:13–15). Hij stierf opdat wij mochten herleven. Hij werd geboren opdat alle mensen getroost konden worden aangaande de prikkel des doods en konden voortleven na het graf (zie 1 Korintiërs 15:55; Mosiah 16:7–8; Alma 22:14; Mormon 7:5).

Hij bracht zijn verzoening tot stand in Getsemane, waar Hij grote druppels bloed zweette (zie Lucas 22:44), en op Golgota, waar zijn lichaam aan het kruis werd gehangen op de ‘schedelplaats’, die de dood voorstelde (Marcus 15:22; Matteüs 27:33; zie ook 3 Nephi 27:14). De oneindige verzoening zou de mens verlossen van de oneindigheid van de dood (zie 2 Nephi 9:7). Door de verzoening van de Heiland werd de opstanding werkelijkheid en het eeuwige leven een mogelijkheid voor allen. Zijn verzoening werd de daad die in de hele geschiedenis van de mensheid centraal staat.

Het belang daarvan werd beklemtoond door de profeet Joseph Smith toen hij zei: ‘De fundamentele beginselen van onze godsdienst zijn het getuigenis dat de apostelen en profeten hebben van Jezus Christus, dat Hij gestorven is, begraven is, en herrezen is op de derde dag, en dat Hij opgestegen is tot in de hemel; en alle andere aspecten van onze godsdienst zijn slechts aanhangsels daarvan.’5

Deze verklaring was de leden van het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen tot inspiratie toen enkele jaren geleden de tweeduizendste verjaardag van de Heiland naderde. Wij, vijftien mannen aan wie de sleutels van het koninkrijk zijn toevertrouwd, hebben ons getuigenis op schrift gesteld. We noemden het: ‘De levende Christus: het getuigenis van de apostelen.’6 Iedere toen levende apostel ondertekende dat getuigenis.

Iedereen die een getuigenis van de Heer heeft, bezit het voorrecht om in geloof te weten te komen dat Hij van goddelijke afkomst is, en te getuigen dat Jezus de Zoon van de levende God is. Een waar getuigenis omvat de overtuiging dat de Vader en de Zoon verschenen zijn aan de profeet Joseph Smith, wiens verjaardag wij op 23 december vieren. Dat getuigenis omvat ook het feit dat De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen waar is en wordt geleid door een levende Heer, door profetie en openbaring bij monde van bevoegde bestuurders die leiding van Hem ontvangen en daarnaar handelen.

Zelfs in de moeilijkste tijden van het hedendaagse leven geeft dit feit ons gemoedsrust en vreugde. ‘Houdt moed en vreest niet,’ heeft de Meester gezegd, ‘want Ik, de Heer, ben met u en zal u bijstaan; en gij zult getuigen van Mij, ja, Jezus Christus, dat Ik de Zoon van de levende God ben, dat Ik was, dat Ik ben en dat Ik komen zal’ (LV 68:6). Wij houden vol liefde vast aan zijn gezegende belofte.

Ons geschenk aan Hem

Er zijn moeilijke tijden in het verschiet. De zonde neemt toe. Paulus voorzag dat leden van de kerk vervolgd zouden worden (zie 2 Timoteüs 3:1–13; LV 112:24–26). Petrus gaf deze raad: ‘Indien hij echter als Christen lijdt, dan schame hij zich niet, maar verheerlijke God onder die naam’ (1 Petrus 4:16). Jezus daalde onder alles neer om boven alles uit te stijgen. En Hij verwacht van ons dat wij zijn voorbeeld volgen. Als we samen hetzelfde juk dragen, kan ieder van ons boven al zijn moeilijkheden uitstijgen, hoe zwaar ze ook mogen zijn (zie Matteüs 11:29–30).

De Heiland heeft zo veel voor ons gedaan — en doet nog steeds veel voor ons. Wat kunnen wij voor Hem doen? Het grootste geschenk dat wij de Heer voor Kerstmis kunnen geven, of wanneer dan ook, is onszelf onbesmet van de wereld te bewaren, waardig om naar zijn heilige tempel te gaan. Zijn geschenk aan ons is de gemoedsrust die we krijgen door te weten dat we erop voorbereid zijn om Hem te ontmoeten als de tijd komt.

De volheid van de bediening van de Meester ligt nog in het verschiet. De profetieën aangaande zijn wederkomst moeten nog worden vervuld. Met Kerstmis richten we ons uiteraard op zijn geboorte. En Hij zal wederkomen in deze wereld. Jezus kwam bij zijn eerste komst bijna in stilte. Slechts enkele stervelingen wisten van zijn geboorte af. Bij zijn wederkomst zal de hele mensheid het weten. En dan zal Hij komen, niet als ‘een man die op aarde reist’ (LV 49:22), maar ‘de heerlijkheid des Heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien’ (Jesaja 40:5; zie ook LV 101:23).

Als bijzondere getuige van zijn heilige naam, getuig ik dat Jezus de Christus de goddelijke Zoon van de levende God is. Hij zal u liefhebben, opbeuren en zich aan u openbaren als u Hem liefhebt en zijn geboden onderhoudt (zie Johannes 14:21). Wijze mannen en vrouwen bewijzen Hem nog steeds hulde.

Noten

  1. Zie Eric D. Huntsman, ‘Glad Tidings of Great Joy’, Ensign, december 2010, p. 54.

  2. Zie de woorden nummer 2.596 en 2.646 in James Strong, ‘Greek Dictionary of the New Testament’, Strong’s Exhaustive Concordance of the Bible (1890), pp. 39, 40.

  3. Zie Merriam-Webster’s Collegiate Dictionary, 11e editie (2003), ‘caravansary’ en ‘khan’.

  4. Zie woord nummer 4.683 in ‘Greek Dictionary of the New Testament’, p. 66.

  5. Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith (2007), p. 53; cursivering toegevoegd.

  6. Zie ‘De levende Christus: het getuigenis van de apostelen’, Liahona, april 2000, pp. 2–3.

Christus en de rijke jongeling (detail), Heinrich Hofmann, geplaatst met toestemming van C. Harrison Conroy Co.; Gezicht op Betlehem, 1857, Nikanor Grigor’evitsj Tsjernetsov, Poesjkin Museum, Moskou (Rusland), Bridgeman Art Library International

De weg naar Betlehem, Joseph Brickey; illustratie van karavanserai uit The World in the Hands, gravure Charles Laplante, gepubliceerd 1878, Emile Antoine Bayard, particuliere collectie, Ken Welsh, Bridgeman Art Library International

Christus in Getsemane, William Henry Margetson, geplaatst met toestemming van het museum voor kerkgeschiedenis