Dood en leven
Pioniersvisies op de opstanding
Op hun reis naar het westen van de Verenigde Staten om zich daar bij de heiligen te voegen, werden bekeerlingen in de begintijd van de kerk enerzijds geconfronteerd met de dood, maar anderzijds werden ze gesterkt door hun nieuwe geloof in het herstelde evangelie. Hier volgen aanhalingen uit pioniersverhalen waaruit blijkt dat de heiligen blijk gaven van hoop op de opstanding, alsook enkele troostgevende leringen van de eerste vijf kerkpresidenten.
Een verhaal over een naamloze mormoonse vader uit Scandinavië wiens zoontje in 1866 op de reis van New York naar Utah overleed:
‘Met de hulp van een vriend groeven we het grafje en legden we het stoffelijk overschot erin. Omdat het kind gestorven was aan een besmettelijke ziekte waren er geen rouwenden verzameld, en was er geen formele ceremonie, geen bloemenkrans, geen lofzang, geen grafrede. Maar voordat de rouwende vader vertrok, sprak hij een kort inwijdingsgebed uit in zijn moedertaal (Deens), dat als volgt luidde: (…)
“Hemelse Vader, Gij hebt mij deze kleine schat gegeven, deze lieve jongen, en nu hebt Gij hem weggeroepen. Wil alstublieft toestaan dat hij hier ongestoord ligt tot de ochtend van de opstanding. Uw wil geschiede. Amen.”
‘En, opstaand van de grond, waren zijn woorden ten afscheid:
‘“Vaarwel, mijn lieve kleine Hans — mijn knappe jongen.” En met gebogen hoofd en pijn in zijn hart liep hij resoluut terug naar het kamp.’1
President Joseph Smith (1805–1844):
‘Wat een troost voor de rouwenden dat zij weten dat als zij een man, vrouw, vader, moeder, kind of dierbaar familielid verliezen, hoewel de aardse tabernakel wordt afgelegd en dat die tot stof vervalt, zij weer zullen opstaan om in onsterfelijke heerlijkheid te verkeren, en dat zij dan niet meer zullen rouwen, lijden of sterven, maar erfgenamen van God en mede–erfgenamen van Jezus Christus zullen zijn.’2
Joseph Watson Young (1828–1873), een neef van Brigham Young die in 1853 van Engeland naar de Verenigde Staten reisde:
‘Het was een verdrietig tafereel om in het middernachtelijke uur een medeschepsel toe te vertrouwen aan de stille diepte, met slechts enkele mensen als getuige. (…) Hij had geen familie aan boord, noch enige andere rouwende in het bijzonder, behalve een mededienstknecht. Zo wordt in een oogwenk de liefste hoop van een mens de grond in geboord. Deze jonge man had alles opgegeven om naar Zion te gaan. En zijn hart brandde vol toekomstverwachtingen. Hij had niet gedroomd dat hij zijn aardse lichaam aan de hongerige golven zou toevertrouwen. ‘Maar hij stierf niet zoals hen die geen hoop hebben, want hij had vrede met God en had de volle verzekering van een heerlijke opstanding op de ochtend van de rechtvaardigen.’3
President Brigham Young (1801–1877):
‘Wat is dat wat wij de dood noemen een duistere vallei en een schaduw! Hoe vreemd is het om van deze staat van bestaan, wat het sterfelijk lichaam betreft, in een staat van leegheid over te gaan! Hoe duister is die vallei niet! Hoe mysterieus is die weg niet, en wij moeten die alleen bereizen. Mijn vrienden en broeders, ik wil u zeggen: Als wij alles konden zien zoals het is, en zoals wij het zullen zien en begrijpen, dan is die vallei en schaduw zo onbeduidend dat wij ernaar zullen omzien en, als we er doorheen zijn gegaan, zullen denken: Dat is het grootste voordeel van mijn hele bestaan, want ik ben van een staat van verdriet, zorg, rouw, narigheid, ellende, pijn, zielenleed en teleurstelling overgegaan naar een staat van het bestaan waarin ik het leven meer ten volle kan genieten, voor zover dat zonder een lichaam mogelijk is.’4
Dan Jones (1811–1862), een bekeerling uit Wales die in 1849 samen met mevrouw Williams en andere kerkleden naar de Verenigde Staten reisde:
‘Mevrouw Williams uit Ynysybont bij Tregaron [Wales] gaat snel bergafwaarts en het lijkt erop dat ze niet lang te leven heeft. (…) Ze zei dat lid worden van de ware kerk van Gods Zoon de grootste eer was die haar ooit te beurt was gevallen, en dat ze geen enkele vrees had voor het leven hierna, en dat haar godsdienst haar nu meer dan ooit kracht gaf. (…) Ze raadde haar zoons aan om tot de dood getrouw te blijven zodat zij samen met haar een betere opstanding zouden beërven. (…) Ze bleef de rest van de avond helder. En om kwart over vier de volgende ochtend ging haar geest vredig heen, een glimlach op haar lippen achterlatend.’5
President John Taylor (1808–1887):
‘Wat een troost is het voor hen die de dood van lieve vrienden te verwerken krijgen, te weten dat wij weer omgang met hen zullen hebben! Hoe bemoedigend is het voor wie de geopenbaarde beginselen van de waarheid naleven, vooral voor wie de levensavond is aangebroken en die heel wat te dragen hebben gehad, om te weten dat we uiteindelijk uit het graf zullen herrijzen, als levende, onsterfelijke zielen zullen voortkomen, en weer het gezelschap van onze goede, vertrouwde vrienden zullen genieten, zonder de dreiging van de dood, om het werk van de Vader, dat Hij ons te doen heeft gegeven, af te maken!’6
Andrew Jenson (1850–1941), een Deense immigrant die in 1866 met de huifkargroep van Andrew H. Scott van de Amerikaanse staat Nebraska naar Utah reisde:
‘Toen we toekeken hoe de stoffelijke overschotten van [onze medereizigers] in de wildernis in moeder aarde geplaatst werden, weenden we, of wilden we wenen. Want de gedachte om op deze manier dierbaren te begraven, als vrienden en familieleden zich meteen verder moeten haasten, zonder de hoop om de rustplaats van hun doden ooit weer te bezoeken, was een verdrietige beproeving. (…) Maar hun graven zullen worden gevonden als Gabriël in de morgen van de eerste opstanding zijn bazuin laat schallen. Deze gestorvenen legden hun lichaam neer op hun mars naar Zion. De Heer riep hen terug naar huis voordat zij hun bestemming bereikten; het werd hen niet toegestaan om in het vlees Zion te zien; maar zij zullen in het hiernamaals heerlijkheid en vreugde ontvangen; zij stierven in hun streven om God te gehoorzamen en zijn geboden te onderhouden, en gezegend zijn zij die sterven in de [Heer].’7
President Wilford Woodruff (1807–1898):
‘Zonder het evangelie van Christus is de scheiding bij de dood een van de somberste onderwerpen waaraan men kan denken. Maar zodra we het evangelie krijgen en het beginsel van de opstanding leren, verdwijnen de somberheid, het verdriet en het lijden dat de dood veroorzaakt grotendeels. (…) De opstanding der doden staat de verlichte mens voor de geest, en hij heeft een fundament waarop zijn geest kan rusten. Dat is het standpunt van de heiligen der laatste dagen in deze tijd. Wij weten het zelf, wij bevinden ons wat dat betreft niet in het duister. God heeft het aan ons geopenbaard en wij begrijpen het beginsel van de opstanding der doden, en dat het evangelie leven en onsterfelijkheid aan het licht brengt.’8
William Driver (1837–1920), een pionier die in 1866 van Engeland naar New York reisde:
‘Willie, mijn lieve kind, was ’s nachts erg ziek tot half acht in de ochtend, waarop hij uit zijn lijden werd verlost. God zegene zijn lieve ziel. Wat heeft hij geleden. Hij overleed doordat op St. Ann’s Hill in Wandsworth (Surrey, Engeland) de kar van meneer Poulter brak. O, wat rouw ik om deze grote beproeving. O, Heer, help mij door uw kracht om dit te verdragen alsof het door uw hand kwam, en mij ertoe aan te zetten om U edeler en getrouwer te dienen. En mag ik mij in dit leven voorbereiden om hem weer te zien in een gelukkiger en betere wereld, met zijn lieve zus, Elizabeth Maryann, en mag ik er in de opstanding van de rechtvaardigen bij zijn om hen te ontmoeten.’9
President Lorenzo Snow (1814–1901):
‘In het leven hierna krijgen we een verheerlijkt lichaam dat gevrijwaard is van ziekte en de dood. Niets is zo mooi als een persoon die zich in herrezen en verheerlijkte staat bevindt. Niets is lieflijker dan ons in die toestand te bevinden en onze vrouw, kinderen en vrienden om ons heen te hebben.’10