We zijn één
Ik bid dat waar we ook zijn en welke priesterschapstaken we ook hebben, we verenigd zullen zijn in het werk om het evangelie over de hele wereld te verspreiden.
De Heer heeft het vanaf het begin van deze laatste bedeling duidelijk gemaakt dat we het evangelie aan de hele wereld moeten verkondigen. Wat Hij in 1831 tegen een paar priesterschapsdragers heeft gezegd, zegt Hij nu tegen vele. Wat onze leeftijd, ontwikkeling, kerkroeping of woonplaats ook is, we zijn allen geroepen om Hem te assisteren bij zijn oogst aan zielen totdat Hij komt. Hij zei tegen die eerste arbeiders in de wijngaard:
‘En voorts, Ik zeg u: Ik geef u een gebod dat iedere man, zowel ouderling, priester, leraar, alsook lid, zich met al zijn kracht inzet, met de arbeid van zijn handen, om de dingen die Ik heb geboden voor te bereiden en te volbrengen.
‘En laat uw prediking de waarschuwende stem zijn, ieder mens tot zijn naaste, in mildheid en zachtmoedigheid.
‘En gaat weg uit het midden der goddelozen. Redt u. Weest rein, gij die de vaten des Heren draagt.’1
Jullie, dragers van het Aäronisch priesterschap, zien dat het gebod van de Heer ook jullie insluit. Aangezien jullie weten dat de Heer altijd een weg bereidt om zijn geboden te laten onderhouden, kunnen jullie ervan uitgaan dat Hij dat ook voor jou zal doen.
Laat ik je vertellen hoe Hij dat voor een jongen gedaan heeft die nu het ambt van priester in het Aäronisch priesterschap bekleedt. Hij is 16 jaar. Hij woont in een land waar de eerste zendelingen pas een jaar geleden aankwamen. Ze werden aan twee steden toegewezen, maar niet aan de stad waar de jongen woont.
Toen hij heel jong was, kwamen zijn ouders uit veiligheidsoverwegingen naar Utah. Zijn ouders kregen de lessen en lieten zich dopen door de zendelingen. Hij werd niet gedoopt, omdat hij nog geen acht jaar was.
Zijn ouders kwamen om bij een auto-ongeluk. Dus liet zijn oma hem naar huis terugkomen, over de oceaan, naar de stad waar hij was geboren.
Vorig jaar maart liep hij over straat toen hij het gevoel kreeg dat hij een onbekende vrouw moest aanspreken. Hij sprak met haar in het Engels dat hij zich nog herinnerde. Ze was een verpleegster die door de zendingspresident naar zijn stad was gestuurd om een flat en medische zorg voor de zendelingen te regelen die spoedig aan de stad zouden worden toegewezen. De jongen en de vrouw sloten vriendschap. Toen ze terug was op het zendingskantoor, vertelde ze de zendelingen over hem.
De eerste twee zendelingen arriveerden in september 2012. De weesjongen was hun eerste dopeling in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. In maart van dit jaar was hij vier maanden lid. Hij was tot priester in het Aäronisch priesterschap geordend, zodat hij de tweede bekeerling van de kerk daar kon dopen. Hij was de eerste priesterschapspionier die andere kinderen van onze hemelse Vader bijeenbracht om de kerk in een stad met ongeveer 130 duizend inwoners te vestigen.
Op paaszondag, 31 maart 2013, was het ledental van de kerk in die stad tot maar liefst zes leden uitgegroeid. Hij was het enige plaatselijke lid dat die zondag de dienst bijwoonde. Hij had op zaterdag een verwonding aan zijn knie opgelopen, maar hij wilde er toch bij zijn. Hij bad om de kracht om naar de kerk te kunnen lopen. Hij ging naar de kerk. Hij nam met vier jonge zendelingen en een zendingsechtpaar deel aan het avondmaal — het totaal aantal aanwezigen.
Dit verhaal is wellicht niet opmerkelijk, totdat u er het patroon in ziet dat God gebruikt bij de opbouw van zijn koninkrijk. Ik heb het vaak zien gebeuren.
Ik zag het als jonge man in New Mexico. Generaties lang hebben de profeten ons gezegd dat we de zendelingen de oprechten van hart moeten helpen vinden en onderwijzen en daarna de mensen die in het koninkrijk komen lief moeten hebben.
Ik heb met mijn eigen ogen gezien wat getrouwe priesterschapsleiders en leden kunnen bereiken. In 1955 werd ik officier in de Amerikaanse luchtmacht. Mijn bisschop had mij vlak voordat ik naar mijn eerste standplaats in Albuquerque in New Mexico ging, een zegen gegeven.
In die zegen had hij gezegd dat mijn tijd in de luchtmacht een tijd voor zendingswerk zou zijn. Ik ging op mijn eerste zondag naar de gemeente Albuquerque 1. Er kwam iemand naar mij toe, die zich voorstelde als de districtspresident en mij liet weten dat hij mij ging roepen als districtszendeling.
Ik zei tegen hem dat ik daar maar een paar weken zou zijn om opgeleid te worden en daarna ergens in de wereld een andere standplaats zou krijgen. Hij zei: ‘Daar weet ik niets van, maar we worden verondersteld u te roepen om te dienen.’ Middenin mijn militaire opleiding werd ik toevallig, zo leek het, uit honderden officieren in opleiding gepikt om op het hoofdkwartier de plek in te nemen van een officier die onverwachts was overleden.
Vandaar dat ik daar twee jaar in mijn functie van districtszendeling werkzaam was. Bijna elke avond en alle weekenden gaf ik les in het evangelie van Jezus Christus aan mensen die de leden voor ons vonden.
Mijn collega’s en ik deden gemiddeld ruim 40 uur per maand zendingswerk zonder dat we ook maar één keer langs de deuren hoefden om onderzoekers te vinden. De leden hielden ons zo bezig dat we vaak twee gezinnen op één avond lesgaven. Ik zag met eigen ogen de invloed en zegen in de vaak herhaalde oproep van de profeten dat ieder lid een zendeling is.
Op mijn laatste zondag in Albuquerque werd de eerste ring in die stad gesticht. Er staat nu een heilige tempel daar, een huis des Heren, in een stad waar we eens in één kerkgebouw met heiligen vergaderden, die wilden dat we hun vrienden lesgaven om de kracht van de Geest te voelen. Die vrienden vonden een welkom thuis in de ware kerk van de Heer.
Vervolgens zag ik het in New England toen ik daar studeerde. Ik werd als de raadgever van een geweldige districtspresident geroepen, die ooit onverschillig had gestaan tegenover de kerk, maar daarna een man met grote geestelijke kracht was geworden. Zijn huisonderwijzer hield zoveel van hem dat hij zich niets van zijn sigaar aantrok, maar hem zag zoals God hem zag. De districtspresident en ik reden door het heuvellandschap en langs de kust om de kleine gemeenten in Massachusetts en Rhode Island te bezoeken en het koninkrijk van God op te bouwen en tot zegen te zijn.
In de jaren die ik met die geweldige leider samenwerkte, zagen we hoe de leden daar een goed voorbeeld voor hun vrienden waren en hen uitnodigden om naar de zendelingen te luisteren. Ik vond dat de groei van die gemeenten haperde en maar langzaam vorderde. Maar op de laatste zondag voordat ik vertrok, vijf jaar later, kwamen er twee apostelen naar de kerk aan Longfellow Park in Cambridge om ons district tot een ring te organiseren.
Jaren later ging ik terug om een ringconferentie te leiden. De ringpresident nam mij mee om mij een rotsachtige heuvel in Belmont te laten zien. Hij zei tegen mij dat het een perfecte plek voor een tempel van God zou zijn. Op die plek staat nu een tempel. Als ik ernaar kijk, herinner ik mij de nederige leden in die piepkleine gemeenten, de buren die zij uitnodigden, en de zendelingen die hen lesgaven.
Er is vanavond een nieuwe diaken in deze bijeenkomst. Ik was bij hem op dezelfde paaszondag dat de priester over wie ik eerder sprak, naar zijn kerkdienst met één lid liep. De diaken straalde toen zijn vader zei dat hij met hem naar deze priesterschapsbijeenkomst zou gaan. Deze vader was een geweldige zendeling in hetzelfde zendingsgebied waar zijn vader president van was geweest. Ik heb het Handboek zendeling uit 1937 van zijn overgrootvader gezien. Deze diaken kan bogen op een schitterend zendingserfgoed in de familie.
Dus sprak ik met de bisschop van deze diaken om te zien welke ervaringen de jongen kon verwachten om zijn priesterschapstaak te kunnen vervullen en zielen voor de Heer binnen te halen. De bisschop vertelde enthousiast hoe de wijkzendingsleider de vorderingen van onderzoekers bijhield. Hij krijgt die informatie van de zendelingen in hun wekelijkse vergadering.
De bisschop en zijn wijkraad bespreken elke onderzoeker die vorderingen maakt. Zij overleggen wat ze voor elke onderzoeker en elk gezin kunnen doen om nog voor de doop vriendschap met hen te sluiten, ze bij de activiteiten te betrekken en de nieuwe leden te versterken. Hij zei dat de zendelingen soms zoveel afspraken hebben, dat ze de Aäronisch-priesterschapsdragers meenemen als collega.
Het zendingsplan van de wijk bevat de doelen van de quorums om iedereen die ze kennen uit te nodigen voor een gesprek met de zendelingen. Zelfs het quorumpresidium diakenen is gevraagd om doelen te stellen en plannen te maken om hun quorumleden te helpen hun vrienden in het koninkrijk van God te brengen.
De diaken in die sterke wijk en de nieuwe priester — de bekeerling — in het piepkleine groepje leden lijken weinig gemeen te hebben met elkaar of met u. En wellicht ziet u niet veel overeenkomsten tussen uw eigen ervaringen met de opbouw van de kerk en de wonderen die ik meemaakte in New Mexico en New England.
Maar in één opzicht zijn we allemaal gelijk als het gaat om onze dienst in het priesterschap. We heiligen onszelf en vervullen onze individuele plichten in gehoorzaamheid aan het gebod om het evangelie naar alle kinderen van onze hemelse Vader te brengen.
We hebben allemaal vergelijkbare ervaringen met hoe de Heer zijn koninkrijk op aarde opbouwt. In zijn kerk, met alle geweldige hulpmiddelen en haar unieke organisatie, blijven de profeten onverminderd dezelfde fundamentele waarheid verkondigen, die aangeeft hoe wij onze zendingstaak als priesterschapsdragers kunnen vervullen.
President David O McKay predikte dit beginsel in de aprilconferentie van 1959, en sindsdien hebben alle profeten dat gedaan, met inbegrip van president Thomas S. Monson. President McKay vertelde in zijn slotwoord dat er in 1923 in de Britse Zending een algemeen schrijven aan de leden was uitgestuurd. Hun werd gevraagd geen geld uit te geven aan advertenties om het algemeen negatieve klimaat tegen de kerk te bestrijden. President McKay zei dat het besluit was: ‘Geef alle leden van de kerk de verantwoordelijkheid om in het jaar 1923 een zendeling te zijn. Ieder lid een zendeling! U kunt uw moeder bij de kerk brengen, of misschien uw vader; misschien uw collega op de werkvloer. Iemand zal van u de blijde boodschap van de waarheid horen.’
En president McKay vervolgde: ‘En dat is de boodschap ook nu. Ieder lid — anderhalf miljoen — een zendeling!’2
Toen in 2002 werd aangekondigd dat zendingswerk de verantwoordelijkheid van de bisschoppen werd, verwonderde dat mij. Ik was bisschop geweest. Volgens mij was hun last al zwaar genoeg met de zorg die zij voor de leden hadden en de leiding die zij aan de organisaties in de wijk gaven.
Een bisschop die ik kende, zag het niet als een extra last, maar als een mogelijkheid om de wijk samen te brengen, omdat ieder lid een zendeling werd. Hij riep een wijkzendingsleider. Hij vergaderde zelf elke zaterdag met de zendelingen om inzicht in hun werkzaamheden te krijgen, om ze aan te moedigen, en om inzicht in de vorderingen van hun onderzoekers te krijgen. De wijkraad vond manieren waarop de organisaties en de quorums jongeren konden inschakelen als voorbereiding op hun zending. En als rechter in Israël zorgde hij ervoor dat de jongeren de zegeningen van de verzoening voelden en rein bleven.
Onlangs vroeg ik of hij kon verklaren waarom er in zijn wijk zoveel bekeerlingen waren en waarom zoveel jongeren zich actief voorbereidden om het evangelie van Jezus Christus in de wereld te gaan verkondigen. Hij zei dat het niet zozeer was dat ze dat ze hun taken goed uitvoerden, maar dat ze één waren geworden in hun enthousiasme om mensen in de gemeenschap van heiligen te brengen die hun zoveel geluk verschafte.
Voor sommigen was dat het én meer. Evenals de zoons van Mosiah hadden ze de gevolgen van hun zonden in hun eigen leven gevoeld, maar ook de wonderbaarlijke genezing die uitgaat van de verzoening in de kerk van God. Uit liefde en dank voor wat de Heiland hun had geschonken, wilden zij zoveel mogelijk mensen helpen ontsnappen aan de droefheid van zonde, ze de vreugde van vergeving laten smaken en met hen in de veiligheid van het koninkrijk Gods vergaderen.
Het was de liefde Gods en de liefde die ze voor hun vrienden en buren voelden die hen verenigde en hen ertoe bracht hun medemens te dienen. Zij verlangden het evangelie naar iedereen in hun deel van de wereld te brengen. En zij bereidden hun kinderen voor om door de Heer geroepen te worden om te onderwijzen, te getuigen en in andere delen van de wijngaard te dienen.
Of het nu om een grote wijk gaat waarin de nieuwe diaken zijn zendingstaak vervult en het koninkrijk opbouwt, of om een klein groepje heiligen ver weg, waartoe die nieuwe priester behoort, ze zijn één in doel. De diaken zal worden geïnspireerd door de liefde Gods om een vriend die nog niet lid is de hand te reiken. Hij zal zijn vriend uitnodigen voor een activiteit of project in de kerk en daarna die vriend en zijn ouders voor de lessen van de zendelingen uitnodigen. Voor de mensen die zich laten dopen, is hij de vriend die ze nodig hebben.
De priester zal anderen uitnodigen om mee te komen naar zijn kleine groepje heiligen, waar hij de liefde Gods heeft gevoeld en de gezegende vrede van de verzoening.
Als hij getrouw blijft in zijn priesterschapstaak, zal hij dat groepje een gemeente zien worden. En daarna zal er in zijn stad een ring van Zion worden gesticht. Er zal een wijk komen met een zorgzame bisschop. Het kan zijn dat op een dag een van zijn zoons of kleinzoons een dienstknecht van God mee naar een nabijgelegen heuvel neemt en zegt: ‘Dit zou een perfecte plek voor een tempel van God zijn.’
Ik bid dat waar we ook zijn en welke priesterschapstaken we ook hebben, we verenigd zullen zijn in het werk om het evangelie over de hele wereld te verspreiden. En dat we de mensen van wie wij houden aanmoedigen om zich van hun zonden te reinigen en met ons gelukkig te zijn in het koninkrijk van God. In de naam van Jezus Christus, het Hoofd van deze kerk. Amen.