2013
‘Ik geloof, Heere’
Mei 2013


‘Ik geloof, Heere’

Erken je vragen en zorgen eerlijk, maar wakker eerst en voor altijd de vlam van je geloof aan, want alle dingen zijn mogelijk voor hen die geloven.

Ouderling Jeffrey R. Holland

Jezus kwam op een dag bij een groep mensen die heftig met zijn discipelen aan het twisten waren. Toen de Heiland naar de oorzaak van deze ruzie vroeg, trad de vader van een ziek kind naar voren en zei dat hij de discipelen van Jezus had gevraagd om zijn zoon te zegenen, maar zij waren daar niet toe in staat. Terwijl de jongen nog tandenknarste, met schuim om de mond, en zich op de grond liet vallen, deed de vader vermoedelijk met wanhoop in zijn stem als laatste redmiddel een beroep op Jezus:

‘Als Gij iets kunt doen,’ zei hij, ‘help ons en heb medelijden met ons!

‘Jezus zeide tot hem: Als Gij kunt [geloven]! Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft.

‘En meteen riep de vader van het kind onder tranen: Ik geloof, Heere! Kom mijn ongeloof te hulp.’1

Deze man geeft aanvankelijk toe dat zijn eigen overtuiging beperkt is. Maar hij heeft een dringend, krachtig verlangen voor zijn enig kind. Er is ons geleerd dat dit voldoende is om mee te beginnen. ‘Al kunt gij niet meer doen dan verlangen te geloven,’ zegt de profeet Alma, ‘laat dat verlangen dan in u werken.’2 Omdat dit nog zijn enige hoop is, grijpt deze vader het beetje geloof aan dat hij heeft en pleit bij de Heiland van de wereld: ‘Als Gij iets kunt doen, help ons en heb medelijden met ons!’3 Ik kan die woorden nauwelijks lezen zonder te huilen. Het meervoudig persoonlijk voornaamwoord ons wordt duidelijk bewust gebruikt. De man zegt in feite: ‘Ons hele gezin smeekt. Onze worsteling houdt niet op. We zijn uitgeput. Onze zoon valt in het water. Hij valt in het vuur. Hij is voortdurend in gevaar en wij leven voortdurend in angst. We kunnen geen kant meer op. Kunt U ons helpen? We zijn al blij met iets — een halve zegen, een sprankje hoop, een beetje verlichting van de last die de moeder van deze jongen iedere dag van haar leven draagt.’

De woorden ‘Als Gij iets kunt doen’ van de vader worden door de Meester beantwoord met ‘Als gij kunt [geloven].’4

‘Terstond’ staat er in de Schriften — niet langzaam noch sceptisch of cynisch maar ‘terstond’ — roept de vader in zijn onopgesmukte ouderlijke pijn uit: ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.’ Als antwoord op een vers en nog gedeeltelijk geloof geneest Jezus de jongen en laat hem bijna letterlijk uit de dood opstaan, zo beschrijft Marcus de gebeurtenis.5

Met dit ontroerende Schriftuurlijke verslag als achtergrond wil ik me wenden tot de jonge mensen van de kerk — jong in jaren of jong in lidmaatschap of jong in geloof. Daar horen wij allemaal wel op de een of andere manier bij.

Het eerste wat ons opvalt in dit verslag is dat de vader, als hij met het probleem van geloof wordt geconfronteerd, eerst zijn kracht naar voren brengt en dan pas zijn beperking toegeeft. Zijn eerste uitspraak is bevestigend en zonder aarzeling: ‘Ik geloof.’ Tot allen die meer geloof zouden willen hebben, zeg ik: denk aan deze man! In tijden van angst of twijfel of moeilijkheden, houd vast aan wat je al hebt, zelfs al is dat maar weinig. Bij de groei die we allemaal in dit sterfelijk leven moeten meemaken, krijgen we te maken met een geestelijk equivalent van de ziekte van deze jongen of de wanhoop van deze ouder. Als die tijd komt en problemen zich voordoen waarvan de oplossing niet onmiddellijk in zicht is, houd dan vast aan wat je al weet en wees sterk totdat er meer kennis komt. Het was dit incident, dit specifieke wonder, dat Jezus ertoe bracht om te zeggen: ‘Indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn.’6 Het gaat niet om de hoeveelheid geloof of de mate van je kennis — het gaat om de integriteit die je betoont ten aanzien van het geloof dat je hebt en de waarheid die je al kent.

Het tweede wat opvalt, is een variatie op het eerste. Als er problemen komen en vragen ontstaan, begin je zoektocht naar geloof dan niet door te zeggen wat je niet hebt, zodat je je als het ware door je ‘ongeloof’ laat leiden. Dat is alsof je een kalkoen via de snavel vult! Laat me wat dit betreft duidelijk zijn: ik vraag je niet om geloof voor te wenden dat je niet hebt. Ik vraag om trouw te zijn aan het geloof dat je wel hebt. Soms doen we alsof een eerlijke uiting van twijfel een hogere manifestatie van morele moed is dan een eerlijke uiting van geloof. Dat is het niet! Dus laten we de duidelijke boodschap van dit Schriftuurlijke verslag onthouden: wees zo vrijmoedig over je vragen als nodig is; het leven is vol vragen over het een of andere onderwerp. Maar als jij en je familie genezen willen worden, laat die vragen dan niet het geloof in de weg staan dat een wonder bewerkstelligt.

Verder heb je meer geloof dan je denkt wegens datgene wat in het Boek van Mormon ‘de grootheid van de bewijzen’7 wordt genoemd. ‘Aan hun vruchten zult gij hen kennen’, zei Jezus,8 en de vruchten van het naleven van het evangelie zijn overal duidelijk zichtbaar in het leven van heiligen der laatste dagen. Wat Petrus en Johannes tot de farizeeën zeiden, zeg ik tot jullie: ‘Wij kunnen niet nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben,’ en wat we gezien en gehoord hebben is ‘een kennelijk wonderteken’ in het leven van miljoenen leden van deze kerk. Dat valt niet te loochenen.9

Broeders en zusters, dit is een goddelijk werk in voortgang, met overvloedige manifestaties en zegeningen aan alle kanten, ga dus niet hyperventileren als er van tijd tot tijd kwesties zijn die onderzocht, begrepen en opgelost moeten worden. Die kwesties komen en ze worden opgelost. In deze kerk zal wat we weten altijd overtreffen wat we niet weten. En vergeet niet, in deze telestiale wereld moet iedereen in geloof leven.

Wees dus mild met menselijke zwakheid — die van jezelf en van hen met wie je in een door vrijwilligers geleide kerk dient. Behalve zijn eniggeboren, enige volmaakte Zoon heeft God het vanaf het begin der tijd altijd moeten doen met onvolmaakte mensen. Dat moet voor Hem wel vreselijk frustrerend zijn maar Hij accepteert dat. Dat moeten wij ook doen. En als je onvolmaaktheid ziet, bedenk dan dat de beperking niet zit in de goddelijkheid van dit werk. Een talentvol schrijver stelde het zo voor: als de oneindige volheid wordt uitgegoten, is het niet de schuld van de olie dat er wat gemorst wordt omdat de beperkte kruiken haar niet kunnen bevatten.10 Wij maken deel uit van die beperkte kruiken. Wees dus geduldig, aardig en vergevensgezind.

Het laatste wat opvalt: als twijfel en moeilijkheden zich voordoen, wees dan niet bang om hulp te vragen. Als we even nederig en eerlijk hulp willen als die vader, dan krijgen we die. In de Schriften wordt zo’n ernstig verlangen een ‘eerlijke bedoeling’ genoemd, en het wordt nagestreefd ‘met een volmaakt voornemen des harten, zonder huichelarij en bedrog voor het aangezicht van God.’11 Ik getuig dat God in antwoord op zo’n dringend verzoek, altijd hulp van beide zijden van de sluier zal sturen om ons geloof te versterken.

Ik zei dat ik tot de jongeren sprak. Dat doe ik nog. Een veertienjarige jongen zei onlangs een beetje aarzelend tegen mij: ‘Broeder Holland, ik kan nog niet zeggen dat ik weet dat de kerk waar is, maar ik geloof het wel.’ Ik heb die jongen geknuffeld tot zijn ogen uitpuilden. Ik zei vurig uit de grond van mijn hart tegen hem dat geloof een mooi woord is en een nog mooiere daad, en dat hij zich nooit hoeft te verontschuldigen dat hij ‘alleen maar gelooft.’ Ik vertelde hem dat Christus zelf heeft gezegd: ‘Wees niet bevreesd, geloof alleen,’12 een uitspraak die de jonge Gordon B. Hinckley ertoe bracht om op zending te gaan.13 Ik vertelde deze jongen dat geloof altijd de eerste stap naar overtuiging was en dat de artikelen van ons collectieve geloof onherroepelijk met de zinsnede ‘Wij geloven’14 beginnen. En ik vertelde hem dat ik trots op hem was vanwege zijn eerlijke zoektocht.

Met het voordeel van bijna 60 jaar extra sinds ik een beginnende gelovige van veertien jaar was, verklaar ik dat ik nu enkele dingen weet. Ik weet dat God altijd en in alle aspecten en in alle omstandigheden onze liefdevolle, vergevensgezinde Vader in de hemel is. Ik weet dat Jezus zijn enige volmaakte Kind was, wiens leven liefdevol werd gegeven, zowel naar de wil van de Vader als van de Zoon, voor de verlossing van ons allen, die niet volmaakt zijn. Ik weet dat Hij uit de dood is opgestaan en weer leeft. Daardoor zullen u en ik ook uit de dood opstaan. Ik weet dat Joseph Smith, die erkende dat hij niet volmaakt was,15 niettemin het uitverkoren werktuig in Gods hand was om het eeuwige evangelie op aarde te herstellen. Ik weet ook dat hij mij door dat te doen — in het bijzonder het vertalen van het Boek van Mormon — meer geleerd heeft over Gods liefde, de goddelijkheid van Christus en de priesterschapsmacht dan alle andere profeten van wie ik tijdens mijn levenslange zoektocht heb gelezen of gehoord, of van wie ik iets afweet. Ik weet dat president Thomas S. Monson, die toegewijd en opgewekt het vijftigste jubileum van zijn ordening tot apostel nadert, de rechtmatige opvolger voor die profetische mantel is. We zien die mantel ook in deze conferentie op hem rusten. Ik weet dat veertien andere mannen die jullie ondersteunen als profeet, ziener en openbaarder hem ondersteunen met hun handen, hun hart en hun apostolische sleutels.

Dat verklaar ik met de overtuiging die Petrus het vaste woord van profetie noemde.16 Wat voor mij eens een klein zaadje van geloof was, is tot een boom van leven uitgegroeid, dus als je geloof nu of later een keer beproefd wordt, dan nodig ik je uit om op het mijne te leunen. We brengen onszelf in gevaar als we twijfel of duivels toestaan om ons van het pad af te brengen. Blijf hopen. Ga door. Erken je vragen en zorgen eerlijk, maar wakker eerst en voor altijd de vlam van je geloof aan, want alle dingen zijn mogelijk voor hen die geloven. In de naam van Jezus Christus. Amen.