2013
De gerechtigheid en barmhartigheid van God
September 2013


De Gerechtigheid en barmhartigheid van God

Naar een toespraak tijdens een haardvuuravond, ‘Borne Upon Eagles’ Wings’, gehouden op 2 juni 1974 aan de Brigham Young University. Zie voor de volledige Engelse tekst speeches.byu.edu.

Ouderling Jeffrey R. Holland

Ik weet dat we weer bij de Heiland zullen zijn; en als we trouw aan Hem zijn, zullen we vrij zijn — onbelemmerd en onbelast — en zullen we in de wonden op zijn lichaam iets van zijn ketenen, gevangenschap en doodsoffer voor ons herkennen.

Bottom of upper half of Christus statue

Foto Jeremy Burke Hunter, kopiëren niet toegestaan

De plechtigheid die ik bijwoonde, was anders dan alle andere afstudeerplechtigheden die ik ooit had bijgewoond. Er waren 44 afgestudeerden, allemaal mannen. Ze droegen niet de toga’s of baretten die in de academische wereld gebruikelijk zijn. Iedere man droeg een lichtblauw katoenen overhemd en een donkerblauwe katoenen broek.

Ze hielden de plechtigheid niet aan een faculteit, in een schouwburg of een mooie aula. Ze hielden haar in een bescheiden interkerkelijke kapel in de staatsgevangenis van Utah (VS). De afgestudeerden hadden met succes een bijbelcursus van één jaar afgerond, die onder auspiciën van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen was gehouden, maar die voor iedere belangstellende toegankelijk was.

Het openingsgebed werd uitgesproken door een jonge man die meer op een jongen leek. Hij was doodsbang, maar hij bad vanuit zijn hart. Hij zat tien jaar vast voor een gewapende overval. Een man van tegen de vijftig sprak het slotgebed uit. Hij had het uiterlijk van een lievelingsoom. Hij zat levenslang vast vanwege moord.

Een jonge man die was vrijgelaten omdat zijn straf eropzat, was teruggekomen om zijn certificaat op te halen en de andere gevangenen moed in te spreken. Hij zei: ‘Jongens, het is hier drie keer niks. Buiten ziet het er echt beter uit. Houd dat in gedachten.’ Toen zei hij tegen de buitenstaanders, de vrienden en familie die waren gekomen: ‘Jullie zijn een licht op een donkere plek. Als we jullie liefde niet hadden, zouden we niet weten wat we moesten doen.’

Na de ceremonie zei de gedetineerde die de leiding had met enige emotie in zijn stem en met tranen in zijn ogen: ‘Dit is veruit de beste gebeurtenis van het jaar. Ze is beter dan Kerstmis. Ze is beter dan Thanksgiving Day. Ze is zelfs nog beter dan moederdag. Ze is beter omdat we zijn opgebouwd. Dichter bij de vrijheid kunnen we niet komen.’

Light shining through a prison cell door.

Foto © Thinkstock

Daarna sloeg de poort hard achter mijn vrouw en mij dicht. We gingen naar huis en ik moet zeggen dat ik de slaap niet kon vatten. De ervaring hield mij bezig. Toen de ochtend begon te gloren, was ik anders tegen gevangenschap en vrijheid (en hun verband met verlichting en liefde) gaan aankijken, anders dan ik ooit eerder had gedaan.

De gerechtigheid van God

Het was mij in die nacht nog eens duidelijk geworden dat een rechtvaardig God gerechtigheid eist. Alma vroeg: ‘Denkt gij dat de barmhartigheid de gerechtigheid kan beroven?’ Ik zeg u, neen; in geen enkel opzicht. Zo ja, dan zou God ophouden God te zijn’ (Alma 42:25). De apostel Paulus had aan de Galaten geschreven: ‘Dwaalt niet, God laat niet met Zich spotten. Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten’ (Galaten 6:7).

En vervolgens dacht ik dat wat Paulus eigenlijk bedoelde, was dat daden gevolgen hebben. Het volgende wat ik dacht was dat we geen aardbeien moeten verwachten als we distels zaaien. Als we haat zaaien, moeten we niet verwachten dat we er een overvloed aan liefde voor terugkrijgen. We krijgen terug wat we gezaaid hebben.

Toen ik aan die mannen in hun blauwe kleding dacht, kwam er iets anders in me op: we oogsten op de een of andere manier altijd meer dan we gezaaid hebben. We zaaien een distel, en het gevolg is dat er jarenlang heel veel distels uit de grond schieten. We komen er maar niet vanaf, tenzij we ze wegsnoeien. Als we een klein beetje haat zaaien, hebben we, vóór we er erg in hebben, een heleboel haat geoogst — smeulende, etterende, agressieve en uiteindelijk vijandige, kwaadaardige haat.

Maar toen kreeg ik merkwaardig genoeg het troostrijke besef dat mijn eerste gedachte — dat God gerechtigheid eist — niet zo pijnlijk was als die klonk. Hoe beangstigend het ook mag zijn dat we allemaal hebben gezondigd, hoe afschrikwekkend het ook is om aan een rechtvaardige God te denken, het lijkt mij veel angstaanjagender om met een onrechtvaardige God van doen te hebben.

Een basisbeginsel in de mormoonse theologie is dat we om vooruitgang te maken, moeten weten dat God rechtvaardig is. Een van Gods eigenschappen is dat Hij rechtvaardig is en zijn gerechtigheid overvloedig. Als we zouden denken dat gerechtigheid niets te betekenen heeft, dat God van gedachten zou kunnen veranderen en andere regels zou kunnen opstellen, zou dat angst inboezemen en zouden we het onzinnig vinden om rechtschapen te leven, om anderen meer liefde te geven of ons oprechter te bekeren.1 Het besef dat God rechtvaardig is en dat Hij zou ophouden God te zijn als dat niet zo was, geeft ons het geloof om verder te gaan, omdat we weten dat we niet het slachtoffer zullen zij van een gril, een bevlieging, een slecht humeur of een flauwe grap van God. Die zekerheid is zeer bemoedigend.

De barmhartigheid van God

Toen kwam er een andere gedachte bij me op. Ik was dankbaar dat God vanwege zijn karakter ook een barmhartige God is. In Alma 42 verklaarde Alma aan Corianton, nadat hij had vastgesteld dat God rechtvaardig was, dat diezelfde God ook een barmhartige God zou moeten zijn en dat barmhartigheid de boetvaardige zou opeisen. Die gedachte scheen mij anders toe, omdat ik die dag in een strafinrichting was geweest. De volgende gedachte gaf me moed: barmhartigheid kon de boetvaardigen opeisen. Ik concludeerde dat als het verblijf van die mannen in de strafinrichting ertoe leidde dat de gave van barmhartigheid binnen hun bereik kwam — en als ze daar het evangelie van Jezus Christus, de Schriften of de verzoening vonden — dat hun gevangenschap de moeite waard maakte.

Laten we dus naar de plek van boetedoening gaan — naar de bisschop, de Heer, degene die we hebben gekrenkt of degene die ons iets heeft aangedaan. Ik veronderstel dat we allemaal onze eigen boeteplekken binnen ons bereik hebben. Als we daar naar toe moeten om werkelijk boetvaardig te worden en de gave van barmhartigheid op te eisen, moeten we dat zeker doen.

Ik weet wel dat het niet makkelijk is om terug te gaan, iets ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, maar ik geloof met heel mijn hart dat het makkelijker is en zeker meer voldoening geeft om opnieuw te beginnen dan om door te gaan en onszelf aan te praten dat de gerechtigheid haar tol niet eist.

Mathematical equation written out on a whiteboard.

Foto-illustratie Welden C. Andersen

Een Britse schrijver heeft gezegd: ‘Volgens mij lijdt niet iedereen die de verkeerde weg opgaat, maar hun redding ligt wel in weer op de juiste weg gezet worden. Je kunt een [wiskundige som die verkeerd berekend is] alsnog corrigeren, maar alleen door de fout te vinden en vanaf dat punt verder te gaan. De fout laten zitten levert niets op. Slechte daden kunnen worden rechtgezet, maar ze kunnen zich nooit tot iets goeds “ontwikkelen”. De tijd heelt ze niet. Je moet het kwaad terugdraaien.’2

God is dus rechtvaardig, ‘de barmhartigheid maakt aanpraak op de boetvaardigen’ (Alma 42:23). Het kwaad kan ongedaan worden gemaakt.

De noodzaak van bekering

Door de laatste en doorslaggevende gedachte die ik had, werd me iets duidelijk wat ik daarvoor nooit echt had begrepen. Om die reden heeft de Heer al vroeg in deze bedeling hetzelfde tegen deze generatie gezegd als in alle andere bedelingen: ‘Spreek enkel over bekering tot dit geslacht; onderhoud mijn geboden’ (LV 6:9). Dat vers raakte me omdat ik het erg positief en nuttig vond. Op een bepaalde manier had ik nooit eerder begrepen dat bekering de enige manier is.

Als u net als andere mensen bent, moet u zich in bepaalde opzichten van ketenen ontdoen, moet u zich van enkele boeien bevrijden en u van enkele zonden bekeren. Laat ik eens een voorbeeld nemen: de ketenen van onwetendheid.

Wat ons volgens mij ons hele leven gevangen houdt, is dat we eenvoudigweg niet genoeg weten. Al in onze kinderjaren leren we kleine clichés. Twee daarvan zijn ‘Je verstand op nul zetten’ en ‘Wat niet weet, wat niet deert.’ Laat ik heel duidelijk zijn: er is niets wat ons meer deert dan hetgeen we niet weten. Ik geloof dat we zullen boeten voor wat we ons daarmee op de hals halen en dat we in dit leven of in het hiernamaals schade oplopen door wat we niet hebben geleerd.

In onze godsdienst leren we dat we niet in onwetendheid kunnen worden gered (zie LV 131:6), dat hetgeen we in dit leven leren met ons in de opstanding zal verrijzen (zie LV 130:18), dat we in het hiernamaals zoveel meer voordeel hebben als we meer kennis hebben opgedaan (zie LV 130:19), dat we worden gered naarmate we meer hebben geleerd,3 dat licht en waarheid de boze verzaken (zie LV 93:37), dat de heerlijkheid Gods intelligentie is (zie LV 93:36), enzovoort. Aan het begin van deze bedeling stond de kerk als geheel onder veroordeling. De Heer zegt in afdeling 84 van de Leer en Verbonden:

‘En nu geef Ik u een gebod om over uzelf te waken, om de woorden van eeuwig leven nauwkeurig na te komen.

‘Want u zult leven naar ieder woord dat uit de mond Gods uitgaat.

‘Want het woord des Heren is waarheid, en al wat waarheid is, is licht, en al wat licht is, is Geest, ja, de Geest van Jezus Christus’ (verzen 43–45; cursivering toegevoegd).

Om uiteindelijk in de tegenwoordigheid van de Heer, Jezus Christus, te komen, waar afdeling 84 ons heen brengt, moeten we met het woord beginnen.

De Heer heeft tijdens zijn bediening gezegd: ‘Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt gij wat gij maar wilt, en het zal u geworden’ (Johannes 15:7; cursivering toegevoegd).

Het belang van vrijheid

Als we een thema voor ons bestaan moesten uitkiezen — ons leven hier op aarde, niet het voorsterfelijk bestaan of het hiernamaals — dan zou dat thema iets te maken moeten hebben met onze zoektocht naar ware vrijheid. We weten dat een belangrijk gedeelte van de grote raadsvergadering in de hemel ging over hoe we meer vrijheid konden krijgen. Het plan van de Vader was gestoeld op handelingsvrijheid en keuzes — de vrijheid om fouten te maken maar uiteindelijk de vrijheid om te slagen. Er werden zoveel mogelijk voorzorgsmaatregelen getroffen en alle machten van het heelal werden aangewend om onze keuzevrijheid en onze terugkeer naar onze celestiale woning te waarborgen. Die voorzorgsmaatregelen zijn onder meer de volheid van evangeliewaarheden en de verzoening van de Heiland Jezus Christus.

Joseph Smith Jr. sitting on straw in Liberty Jail in Missouri. Joseph is writing on a piece of paper with a feather pen. Joseph Smith received the revelations contained in D&C 121-122 while in Liberty Jail.

Joseph Smith in de gevangenis te Liberty, Greg K. Olsen, kopiëren niet toegestaan

We voelen ons echt geknecht en gevangen als we niet vrij zijn. Ik zou bijna willen dat ik zelf in de gevangenis was geweest om wat ik wil zeggen kracht bij te zetten. Kon ik maar net als Petrus of Paulus zeggen dat engelen de bewakers hebben afgeschrikt en de celdeur hebben opengemaakt (zie Handelingen 12:5–11; zie ook 16:25–26) of dat ik net als Alma en Amulek de muren van de gevangenis heb laten instorten (zie Alma 14:23–29); en wat te denken van Joseph Smith, die de meest verheven Schriftuur van onze bedeling in een smerige, sombere, akelige, gevangenis heeft opgeschreven (zie LV 121–123). Wij danken God dat we in deze tijd leven, waarin een president en profeet van onze kerk niet bang hoeft te zijn dat hij gevangen wordt genomen en waarin het geen vereiste is om lichamelijk of om politieke redenen in gevangenschap of slavernij te verkeren. Maar er zijn andere ketenen en kerkers in ons leven die we moeten verbreken en neerhalen. Alles waarvoor we hier gekomen zijn, moeten we doen.

Ik geloof met heel mijn hart dat als we ons van onze zonden bekeren en ons mild opstellen tegenover de zonden van anderen, de levende Vader van ons allen Zich over ons zal ontfermen en ons, zoals er in de Schriften staat, zal ‘dragen als op arendsvleugelen’ (LV 124:18).

Ik ben op arendsvleugelen gedragen. Ik weet met heel mijn hart dat God leeft en dat Jezus de Christus is. Ik weet dat Jezus deze kerk leidt, dat het zijn kerk is, dat Hij de voornaamste hoeksteen is, waar het fundament van levende apostelen en profeten omheen gelegd is. Ik weet dat we weer bij de Heiland zullen zijn; en als we trouw aan Hem zijn, zullen we vrij zijn — onbelemmerd en onbelast — en zullen we in de wonden op zijn lichaam iets van zijn ketenen, gevangenschap en doodsoffer voor ons herkennen. Ik weet dat we ons van onze zonden moeten bekeren en dat God wel rechtvaardig moet zijn, maar ik verlustig mij ten zeerste in de Schriften en de woorden van de levende profeten, waar staat dat waar de zonde overvloedig is, de genade wellicht nog overvloediger en dat ‘de barmhartigheid […] aanspraak op de boetvaardigen [maakt].’

Noten

  1. Zie Lectures on Faith (1985), pp. 50–54.

  2. C. S. Lewis, The Great Divorce (1946), VIII.

  3. Zie Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith (2007), p. 286.