2013
Wat is er zo geweldig aan het grote, ruime gebouw?
September 2013


Wat is er zo geweldig aan het grote, ruime gebouw?

De auteur woont in Utah (VS).

Als de wereld tegen je zegt dat je het beter op haar manier kunt doen, heb dan de moed om pal te staan en de waarheden van het evangelie na te leven.

paths and buildings

Illustraties Steve Kropp

Abby is enthousiast over het gala, maar had eigenlijk gewild dat haar jurk een beetje meer op die van haar vriendinnen leek. Ze denkt dat haar vriendinnen er in hun strapless jurk aantrekkelijker en sjieker uit zullen zien dan zij in haar beschaafde jurk, en ze maakt zich zorgen dat ze op zal vallen.

Op een avond is Nate aan het chillen met zijn vrienden, maar dan haalt een van zijn maten een paar blikjes bier tevoorschijn en deelt ze uit. Als Nate eerst weigert en zegt: ‘Ik mag dat niet’, beginnen zijn vrienden hem uit te lachen en te plagen. Nate wil niet dat zijn vrienden denken dat hij een watje is, dus overweegt hij om een paar slokjes bier te drinken zodat zijn vrienden hem niet meer uitlachen.

Klinkt dat bekend in de oren? Net als Abby en Nate komen we op een gegeven moment allemaal op het punt dat we tussen het een of het ander moeten kiezen. Soms zijn we bij het nemen van zo’n moeilijke, belangrijke beslissing bang om voor ons geloof op te komen omdat we niet op willen vallen.

Abby en Nate maken in feite mee wat Lehi in zijn visioen van de boom des levens beschrijft. Uit dat visioen maken we op dat twee van de belangrijkste redenen dat mensen van het nauwe en smalle pad afwijken, zijn dat ze verblind worden door verleidingen (zie 1 Nephi 8:23; 12:17) en dat ze zich schamen als ze door de mensen in het grote, ruime gebouw worden bespot (zie 1 Nephi 8:26–28). Laten we deze twee aspecten van Lehi’s visioen eens nader bekijken, zodat we ze niet alleen beter begrijpen maar er ook de kracht uit putten om voor het goede op te komen en ons daarvoor uit te spreken.

Ga deze kant op

Het probleem van wereldse verleidingen is gewoon dat ze zo verleidelijk zijn, toch? President Spencer W. Kimball (1895–1985) heeft gezegd: ‘Wie heeft er ooit gezegd dat zondigen niet leuk is? […] De zonde is aantrekkelijk en begerenswaardig. […] De zonde is makkelijk en maakt ons heel populair bij anderen.’1

Hoe graag we het ook willen ontkennen, veel wegen zien er verleidelijk uit. Sommige wegen draaien plotseling een spannende kant op, terwijl andere zo subtiel kronkelen dat het een tijdje lijkt dat ze parallel aan het evangeliepad lopen. Op sommige ligt een prachtige rode loper en kun je het applaus horen. Andere lijken met goud en juwelen geplaveid te zijn.

Het grote, ruime gebouw zelf is net zo aanlokkelijk. Tenslotte wonen de rijkste, populairste, knapste en machtigste mensen ter wereld daar! Iedereen wil toch met die mensen omgaan, op ze lijken en dezelfde kleding als zij dragen? Het lijkt vaak alsof ze meer plezier hebben dan wij die op het evangeliepad proberen te blijven.

Hoe meer aandacht we aan de bewoners van het grote, ruime gebouw besteden, en onze vriendin Abby weet wat ik bedoel, des te groter is de kans dat we ons jaloers, gefrustreerd of zelfs boos voelen. Misschien vinden we het niet eerlijk dat zij zoveel meer leuke spullen hebben dan wij die op het pad naar de boom des levens proberen te blijven.

Satan weet dat een van de beste manieren om mensen van het evangeliepad af te leiden, is door ze wijs te maken dat het te moeilijk, te saai of te ouderwets is om op het pad te blijven. Het maakt hem niet uit welk pad we nemen — elk pad is goed — zolang het maar niet het evangeliepad is.

‘Is die vrucht lekker of zo?’

De mensen in het grote, ruime gebouw houden zich graag bezig met het bespotten van de getrouwen. President Thomas S. Monson heeft gezegd: ‘Beroemdheden en anderen die […] in de schijnwerpers staan, hebben steeds meer de neiging om godsdienst in het algemeen, en soms de kerk in het bijzonder, op de hak te nemen. Als ons getuigenis niet sterk genoeg geworteld is, kunnen we onze geloofsovertuiging door dergelijke kritiek in twijfel gaan trekken of kunnen onze goede voornemens gaan wankelen.2

Waar we ook heengaan, hetzij in het echte leven, hetzij op het internet, het lijkt alsof er altijd wel een raam van het grote, ruime gebouw openstaat, met iemand die met zijn vinger wijst en om onze waarden lacht. We zijn waarschijnlijk allemaal wel eens zo bespot. Het kan behoorlijk kwetsend zijn. We weten dat we ons christelijk moeten gedragen, maar het is niet altijd makkelijk. Niemand vindt het leuk als hij wordt uitgelachen of als zijn geloof belachelijk wordt gemaakt. Net als bij Nate lachen anderen wellicht alleen nog maar harder als we zeggen: ‘Ik mag dat niet, want ik ben mormoon.’

‘Ik mag niet …’

Heb je ooit gemerkt dat mensen die spotten zich altijd concentreren op wat niet mag? Ze vragen: ‘Waarom mag je niet drinken?’ ‘Waarom mag je niet op zondag met me gaan winkelen?’ of ‘Waarom mag je geen seks hebben voordat je getrouwd bent?’

Omdat ze het steeds hebben over wat niet mag, voelen we ons soms machteloos. Het voelt misschien alsof we zwak zijn of niet sterk in onze schoenen staan. Het lijkt dan net alsof we hulpeloze slachtoffers zijn van een onpersoonlijke God die ons heeft opgesloten zodat we geen plezier kunnen hebben.

Dat is een hele oude tactiek. In feite heeft Satan die altijd al gebruikt. Toen God Adam en Eva in de hof van Eden plaatste, zei Hij tegen hen: ‘Van elke boom in de hof moogt gij naar believen eten’ (Mozes 3:16). Vind je nou echt dat ‘elke boom’ als een beperking klinkt? Hoewel God tegen Adam en Eva zei dat er bepaalde gevolgen waren als ze van de boom der kennis van goed en kwaad zouden eten, heeft Hij ze dat nooit belet. Ze hadden de hele hof voor zichzelf en er werd hun gezegd: ‘Gij [moogt] voor uzelf kiezen, want het is u gegeven’ (Mozes 3:17). Dat klinkt mij als vrijheid in de oren!

Het is dus interessant dat Satan later tegen hen zegt: ‘Ja, heeft God gezegd: Gij zult niet eten van elke boom in de hof?’ (Mozes 4:7). In wezen vroeg Satan: ‘Waarom mag je niet van de vrucht van die boom eten?’ en dat deed hij op dezelfde spottende toon als de mensen in het grote, ruime gebouw. Satan had het alleen maar over het enige waarvan God had gezegd dat er gevolgen aan vastzaten. Hij deed net alsof God Adam en Eva iets wilde ontnemen. Satan verdraaide Gods woorden en voegde er leugens aan toe om hen ervan te overtuigen dat ze hem moesten volgen in plaats van God. Uiteindelijk had God er al rekening mee gehouden dat ze van de vrucht zouden eten. Daarom voorzag Hij in een Heiland om Adam en Eva en al hun kinderen de kans te geven om te groeien en huiswaarts te keren.

‘Dat wil ik niet!’

Wat zeggen we dus eigenlijk als we zeggen: ‘Ik mag dat niet, want ik ben mormoon’? Zeggen we eigenlijk niet: ‘Ik wil het wel, en als ik geen mormoon was, zou ik het wel doen’? Ik had ooit een vriend die grapjes maakte over wat hij allemaal zou doen als hij geen lid van de kerk was. Het probleem was dat ik niet altijd zeker wist of hij wel een grapje maakte.

In plaats van te zeggen dat we iets niet mogen of niet doen kunnen we beter zeggen dat we iets niet willen. Dan zeggen we: ‘Ik wil het niet, want ik ben mormoon.’ Als we wil het niet in plaats van mag het niet zeggen, leggen we ergens anders nadruk op en laten we zien dat we in staat zijn om zelf te kiezen. Door te zeggen dat we iets ‘niet willen’, zeggen we eigenlijk: ‘Ik kies ervoor om dat niet te doen, niet omdat ik een blinde volgeling ben of mij beperkingen zijn opgelegd, maar omdat ik in keuzevrijheid en verantwoording geloof, en dus het goede wil kiezen. Ik kies ervoor om te handelen en niet om met me te laten handelen’ (zie 2 Nephi 2:14, 26).

Zeggen dat we iets ‘niet willen’ in plaats van ‘niet mogen’, is een enorm moedige daad. Het kost geen moed om de menigte op de verschillende paden van de wereld te volgen. Dat kan iedereen. Als we opkomen voor de waarheid, laten we pas echt zien dat we geloof hebben. Opvallen kost pas echt moed. Het laat zien dat we onze keuzevrijheid echt gebruiken en zelf nadenken. De mensen in het grote, ruime gebouw worden altijd aangeduid als een naamloze menigte, een gezichtloze bende. Wat ze zeggen, deugt uiteindelijk niet en slaat toch nergens op. Als we trouw onze keuzevrijheid gebruiken, kunnen we de moed opbrengen om net als Lehi en zijn dappere, trouwe familieleden ‘geen acht op hen [te slaan]’ (1 Nephi 8:33).

De mensen die in deze wereld die steeds slechter wordt pal staan en het evangeliepad bewandelen, vallen echt wel op. Maar ze zijn niet alleen. President Thomas S. Monson heeft ons aangemoedigd: ‘Mogen wij altijd moedig zijn en bereid om pal te staan voor wat wij geloven, en als we daarin alleen moeten staan, mogen wij dat dan moedig doen, gesterkt door de kennis dat we in werkelijkheid nooit alleen staan met onze Vader in de hemel aan onze zij.’3

Noten

  1. Spencer W. Kimball, Faith Precedes the Miracle (1972), p. 229.

  2. Thomas S. Monson, ‘Durf alleen te staan’, Liahona, november 2011, p. 60.

  3. Thomas S. Monson, ‘Durf alleen te staan’, p. 67.