Wilt gij gezond worden?
Als we ons bekeren en ons tot de Heer wenden, worden we genezen en wordt onze schuld weggevaagd.
Tijdens een feestperiode te Jeruzalem verliet de Heiland de menigte om de behoeftigen op te zoeken. Hij vond hen bij Betesda, een bad met vijf zuilengangen bij de Schaapspoort waar de zieken verbleven.
Volgens het evangelie van Johannes ‘lag [er] een menigte zieken, blinden, verlamden en verschrompelden, die wachtten op de beweging van het water.
‘Want van tijd tot tijd daalde een engel des Heren neder in het bad; dan bewoog het water; wie er dan het eerst in kwam na de beweging van het water werd gezond, wat voor ziekte hij ook had’ (Johannes 5:3–4).
Het bezoek van de Heiland wordt op een prachtig schilderij van Carl Bloch afgebeeld, getiteld Christus geneest de zieken bij Betesda. Bloch schilderde Jezus die voorzichtig een doek optilt en zo een verlamde man (Johannes 5:7) zichtbaar maakt, die bij het bad wacht. De verlamde man is hulpeloos. Dit benadrukt de barmhartigheid en genade van de Heiland die rustig mensen kwam dienen die zichzelf niet konden helpen.
Op het schilderij ligt de zieke man op de grond, in de schaduw. Hij is uitgeput en ontmoedigd door de aandoening waar hij al 38 jaar onder gebukt gaat.
De Heiland tilt met de ene hand het doek op, wenkt met de andere en stelt een indringende vraag: ‘Wilt gij gezond worden?’
De man antwoordt Hem: ‘Here, ik heb geen mens om mij, zodra er beweging komt in het water, in het bad te werpen; en terwijl ik onderweg ben, daalt een ander voor mij af’ (Johannes 5:6–7).
De man staat voor een onmogelijke opgave, maar Jezus geeft een diepgaand en onverwacht antwoord:
‘Sta op, neem uw matras op en wandel.
‘En terstond werd de man gezond en nam zijn matras op en ging zijns weegs’ (Johannes 5:8–9).
Lucas schetst een andere ontroerende situatie waarin de Heiland op zijn reis naar Jeruzalem tien melaatsen tegenkwam. Ze bleven ‘op een afstand’ staan vanwege hun ziekte (Lucas 17:12). Ze waren uitgestotenen — onrein en ongewenst.
‘Jezus, Meester, heb medelijden met ons!’ riepen ze (Lucas 17:13). Ze smeekten met andere woorden: ‘Kunt U iets voor ons doen?’
De grote Heelmeester, vol mededogen, wist dat geloof aan het wonder voorafgaat en droeg hen dus op: ‘Gaat heen, toont u aan de priesters’ (Lucas 17:14).
Ze gingen heen in geloof en het wonder vond plaats. Kunt u zich de overweldigende vreugde voorstellen die ze bij elke voetstap voelden toen ze ter plekke hun lichaam gezuiverd, genezen en hersteld zagen worden?
Eén van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende,
‘En hij wierp zich op zijn aangezicht voor [de] voeten [van de Meester] om Hem te danken. […]
‘En [Jezus] zeide tot hem: Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden’ (Lucas 17:15–16, 19).
Als arts en chirurg hield ik me bezig met het herstellen en genezen van het lichaam. Jezus Christus geneest het lichaam, het brein en de geest, en zijn genezing begint met geloof.
Weet u nog dat uw geloof en vreugde gewoonweg niet groter konden zijn? Weet u nog hoe u uw getuigenis ontving of hoe God u liet weten dat u zijn zoon of dochter bent en Hij heel veel van u houdt — en u zich gezond voelde? U kunt die gevoelens terugvinden als u ze kwijt bent.
De Heiland vertelt ons hoe we heel gemaakt, gezond of genezen kunnen worden:
‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven;
‘neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen;
‘want mijn juk is zacht en mijn last is licht’ (Matteüs 11:28–30).
‘Kom […], volg Mij’ (Lucas 18:22), nodigt ons uit ons oude leven en wereldlijke verlangens achter te laten en een nieuw schepsel te worden waarin ‘het oude is voorbijgegaan [en] het nieuwe is gekomen’ (2 Korintiërs 5:17), zelfs een nieuw, gelovig hart. En we worden weer heel gemaakt.
‘Nadert tot Mij en Ik zal tot u naderen; zoekt Mij naarstig en gij zult Mij vinden; vraagt en gij zult ontvangen; klopt en u zal worden opengedaan’ (LV 88:63).
Als we tot Hem naderen, beseffen we dat het sterfelijk leven bedoeld is moeilijk te zijn en dat ‘tegenstelling in alle dingen’ (2 Nephi 2:11) geen foutje in het heilsplan is. Tegenstelling is een onmisbaar aspect van het sterfelijk leven, sterkt onze wil en verfijnt onze keuzes. De wisselvalligheden van dit leven vormen onze eeuwige band met God — en griffen zijn beeld in ons gelaat als we ons hart aan Hem overgeven (zie Alma 5:19).
‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ (Lucas 22:19), dat is wat de Heiland van ons vroeg toen Hij het avondmaal instelde. Deze verordening met brood en water hernieuwt de heilige verbonden, die we met God hebben gesloten en nodigt de kracht van de verzoening in ons leven uit. We worden genezen door de gewoonten en levenswijzen op te geven die het hart verharden en de hals verstarren. Als we ‘de wapens van [onze] opstand’ neerleggen (Alma 23:7), handelen we ‘naar eigen believen’ (LV 58:28) in plaats van door de bedrieglijke redeneringen van Satan verblind of door het tegenstrijdige rumoer van de wereldse samenleving verdoofd te worden.
Als we ons bekeren en ons tot de Heer wenden, worden we genezen en wordt onze schuld weggevaagd. We vragen ons misschien net als Enos af: ‘Hoe is het geschied?’ De Heer antwoordt dan: ‘Door uw geloof in Christus. […] Welnu, ga heen, uw geloof heeft u gezond gemaakt’ (Enos 1:7, 8).
Corrie ten Boom, een vrome Nederlandse christen, ondervond die genezing ondanks haar opsluiting in concentratiekampen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze leed erg, maar overleefde het, in tegenstelling tot haar geliefde zus Betsie, die in een van de kampen omkwam.
Na de oorlog vertelde ze vaak publiekelijk over haar ervaringen, en over genezing en vergevensgezindheid. Op een keer sprak een voormalig nazi-gevangenbewaarder, die meegewerkt had aan Corries pijnlijke opsluiting in Ravensbrück (Duitsland), haar aan. Hij verheugde zich over haar boodschap van vergevensgezindheid en liefde.
‘“Wat ben ik dankbaar voor uw boodschap, Fräulein”, zei hij. ‘Om te kunnen weten dat Hij mijn zonden heeft uitgewist, zoals u zegt.’
‘Hij stak zijn hand uit om de mijne te schudden’, vertelde Corrie. ‘En ik, die zo vaak […] over vergeven gesproken had, stak hem de hand niet toe.
‘De woedende, wraakzuchtige gedachten broedden in mijn binnenste en ik besefte dat die zondig waren. […] “Heer Jezus,” bad ik, “vergeef me en help me hem vergiffenis te schenken.”
‘Ik probeerde te glimlachen, [en] had het erg moeilijk om mijn hand uit te steken. Ik kon het gewoon niet. Ik voelde helemaal niets, geen greintje warmte of naastenliefde. En dus bad ik in stilte. “Jezus, ik kan hem niet vergeven. Geef me uw vergevensgezindheid.”
‘Toen ik hem de hand schudde, gebeurde er iets wonderbaarlijks. Er leek iets van mijn schouder, door mijn arm en hand naar hem toe te stromen, terwijl er in mijn hart een bijna overweldigende liefde voor deze vreemdeling ontsprong.
‘En zo leerde ik dat de genezing van de wereld niet van onze vergevensgezindheid of goedheid afhangt, maar van de zijne. Als Hij ons zegt onze vijanden lief te hebben, geeft Hij ons liefde met dat gebod.’1
Corrie ten Boom was heel gemaakt.
President Thomas S. Monson heeft gezegd: ‘Er is één leven dat hen die het moeilijk hebben of lijden schraagt — de Heer Jezus Christus.’2
Als u zich onrein, ongeliefd, ongelukkig, onwaardig of niet heel voelt, denk er dan aan dat ‘alles wat oneerlijk is in dit leven rechtgezet [kan] worden door de verzoening van Jezus Christus.’3 Oefen geloof in de timing van de Heiland en zijn doelstellingen met u. ‘Wees niet bevreesd, geloof alleen’ (Marcus 5:36).
Ik verzeker u dat de Heiland nog steeds onze ziel en ons hart wil genezen. Hij staat aan de deur en klopt. Laten wij opendoen door weer te bidden, ons te bekeren, te vergeven en te vergeten. Laten wij God liefhebben, onze naaste dienen en rein op heilige plaatsen staan. De zieke man bij het bad van Betesda, de melaatse op de weg naar Jeruzalem, en Corrie ten Boom werden weer gezond. ‘Wilt gij gezond worden?’ Sta op en wandel. Zijn ‘genade is u genoeg’ (2 Korintiërs 12:9), en u zult er niet alleen voor staan.
Ik ben te weten gekomen dat God leeft. Ik weet dat we allemaal zijn kinderen zijn en dat Hij van ons houdt zoals we zijn en zoals we kunnen worden. Ik weet dat Hij zijn Zoon naar de wereld heeft gestuurd als zoenoffer voor de hele mensheid, en dat zij die zijn evangelie omarmen en Hem volgen, gezond en heel kunnen worden — ‘op zijn eigen tijd […], en op zijn eigen wijze en naar zijn eigen wil’ (LV 88:68). Dat is mijn getuigenis aan u, in de naam van Jezus Christus. Amen.