Mijn broer de zendeling
‘Aan ieder die het maar wil horen, breng ik het evangeliewoord’ (‘Een zending hoop ik te volbrengen’, Kinderliedjes, p. 91).
Mijn familie — mijn ouders, mijn broer en ik — had zich veel moeite getroost, zodat mijn broer op zending kon gaan. Als we het over zijn zending hadden, zei ik altijd voor de grap dat ik hem niet zou missen en dat ik blij zou zijn om alleen te zijn.
Tenslotte brak de dag aan waarop hij zijn zendingsaanvraag instuurde. Hij had zijn best op school gedaan en we hadden allemaal hard gewerkt om geld voor zijn zending op te sparen.
Op een dag belde de ringpresident ons op en zei dat de zendingsoproep binnen was gekomen. Mijn broer besloot om de brief thuis na het eten open te maken. Hij werd naar het zendingsgebied Mexico-Stad-Oost (Mexico) geroepen.
Niet lang daarna brachten we hem naar het vliegveld en namen we afscheid. Op weg naar huis kon mijn moeder haar tranen niet bedwingen, maar ik huilde niet. Maar slechts twee uur later, toen ik me in de kamer bevond die ik gewoon was met mijn broer te delen, besefte ik opeens dat ik hem lang niet meer zou zien. Op dat moment kon ook ik mijn tranen niet meer bedwingen, dus liet ik ze de vrije loop. Mijn ouders omhelsden en troostten me. We waren alle drie zowel gelukkig als verdrietig.
Sinds die dag bid ik of mijn hemelse Vader over mijn broer op zending wil waken.
Mijn broer had gezegd dat ik me ook op een zending moet voorbereiden. Ik moet waardig zijn om het priesterschap te ontvangen, naar het seminarie gaan en doelen bereiken in Mijn plicht jegens God vervullen. Hij heeft me geleerd om te werken, geld te verdienen, de Schriften te lezen en mijn leiders te gehoorzamen.
Ik wil ook op zending, zodat andere mensen de zegeningen van het evangelie kunnen krijgen en erachter kunnen komen of het waar is.