O, laten wij aanbidden
Naar een toespraak, ‘A Child is Born’, gehouden tijdens een devotional aan de Brigham Young University op 9 december 2008. Zie voor de volledige Engelse tekst speeches.byu.edu.
Wat ons ook bindt — zonden, omstandigheden of gebeurtenissen uit het verleden — de Heer Jezus Christus, de grote Immanuel, is gekomen om ons te bevrijden.
Meer dan 700 jaar voor de geboorte van Jezus Christus, profeteerde Jesaja over Hem in woorden die Georg Friedrich Händel in herinnering roept in het oratorium The Messiah: ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst.’ (Jesaja 9:5).
In The Messiah heeft Händel ook de volgende aansporing, gebaseerd op Jesaja 40:9, muzikaal tot leven gebracht: ‘O gij, vreugdebode Sion, […] o gij, vreugdebode Jeruzalem, verhef uw stem met kracht; verhef ze, vrees niet; zeg tot de steden van Juda: Zie, hier is uw God!’1
Zie, hier is uw God, als baby geboren in Bethlehem en in doeken gewonden. Zie, hier is uw God, geboren in armoede en eenvoud, zodat Hij als gewoon mens tussen gewone mensen kon wandelen. Zie, hier is uw God, de oneindige en eeuwige Verlosser, gehuld in een stoffelijk lichaam, gekomen naar dezelfde aarde die Hij heeft gecreëerd om daar te leven.
Ga nu met mij terug naar dat heilige eerste kerstfeest in Bethlehem om stil te staan bij de geboorte van onze Heer. Hij kwam in de stilte van de nacht, in het midden des tijds, Hij die Immanuël is (zie Jesaja 7:14), het rijsje van Isaï (zie Jesaja 11:1), de Opgang (zie Lucas 1:78), de Here, de Almachtige (zie 2 Korintiërs 6:18). Zijn geboorte betekende het beloofde bezoek van de Schepper aan de aarde, het nederdalen van God naar de mens (zie 1 Nephi 11:16–27). Zoals Jesaja schreef over deze gebeurtenis: ‘Het volk dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht; over hen die wonen in een land van diepe duisternis, straalt een licht’ (Jesaja 9:1).
Uit hedendaagse openbaring weten we dat de voorgeordende Koning van Israël naar de aarde kwam in het voorjaar (zie LV 20:1). Micha profeteerde dat Hij zou worden geboren in Betlehem — ‘klein onder de geslachten van Juda’ (Micha 5:1). Zijn geboortedorp lag in de schaduw van het machtige Jeruzalem, dat 8 kilometer noordelijker lag. Jeruzalem was de hoofdstad van Judea, de plaats waar de tempel stond en een bastion van Romeinse macht. Betlehem was daarentegen een herdersdorp, eenvoudig en landelijk. Het kon zich er slechts op beroemen dat het de geboorteplaats van David was, de koning van Israël vanouds uit wiens nageslacht Christus zou worden geboren. Daarom stond het dorpje algemeen bekend als de Stad van David. De Hebreeuwse naam, Beth Lechem, betekende ‘huis van het brood’,2 een naam die geen bijzondere betekenis had totdat Hij die als Brood des levens bekend zou staan, werd geboren.
De velden rondom Betlehem werden bevolkt door talloze schaapskudden, en het begin van de lente was het traditionele geboorteseizoen. De herders bleven dan ‘s nachts meestal op om hun schapen te houden onder de kristalheldere nachtlucht; daarom hoefden de engelen die de geboorte van de Heiland bekendmaakten hen niet wakker te maken.
Het Lam Gods
Het jongetje dat in dat geboorteseizoen kwam, staat bekend als ‘het Lam Gods’ (Johannes 1:29; 1 Nephi 11:31; LV 88:106). Het is een titel van grote betekenis, want Hij kwam tegelijk met de lammeren en zou op een dag zijn ‘als een lam dat ter slachting geleid wordt’ (Jesaja 53:7). Hij was echter ook de Goede Herder (zie Johannes 10:11), iemand die voor de lammeren zorgt. Deze twee symbolen van zijn leven vertegenwoordigen zowel zij die dienen als zijn die worden gediend. Het was niet meer dan terecht dat Christus beide rollen zou spelen, want in zijn leven is Hij ‘onder alle dingen neergedaald’ (LV 88:6), en in de eeuwigheid is Hij ‘opgevaren naar den hoge’ en is Hij in en door en ‘rondom alle dingen’ (LV 88:6, 41). Hij heeft het leven van elke kant en elk gezichtspunt gekend, zowel boven als onder. Hij die de grootste was, heeft Zichzelf tot de minste gemaakt — de hemelse Herder die het Lam is geworden.
Zijn komst was meer dan eenvoudig de geboorte van een grote profeet, de komst van een beloofde erfgenaam van de koninklijke troon, of zelfs de komst van de enige volmaakte persoon die ooit op aarde zou rondlopen. Het was de komst van de God des hemels ‘welhaast tot ‘s mensen peil’.3
Jezus Christus is de Schepper der wereld en de grote Jehova van het Oude Testament. Het was zijn stem die klonk op de berg Sinaï, zijn macht die het uitverkoren Israël overeind hield tijdens zijn rondzwervingen en zijn tegenwoordigheid die aan Henoch, Jesaja en alle profeten de heerlijkheid openbaarde van wat zal komen. Daarin schuilt het grootste wonder van de geboorte: toen de God en Schepper van hemel en aarde Zich voor het eerst persoonlijk aan de wereld openbaarde, verkoos hij dit als zuigeling te doen — hulpeloos en afhankelijk.
Volgens een oude Hebreeuwse traditie zou de Messias met Pascha worden geboren. We weten dat die maand april in het midden des tijds inderdaad viel in de week van het feest van Pascha, die heilige Joodse herdenking van de redding van Israël van de engel der verwoesting, die de dood bracht aan de eerstgeboren zoons van Egypte. Elk Israëlisch gezin dat een lam offerde en het bloed daarvan op de houten deurstijlen van zijn woning smeerde, werd gespaard (zie Exodus 12:3–30). Drieëndertig jaar na Christus’ geboorte met Pascha werd zijn bloed op de houten stijlen van een kruis gesmeerd om zijn volk van de verwoestende engelen van dood en zonde te redden.
Het feest van Pascha kan er de oorzaak van zijn geweest dat er geen plaats in de herberg was voor Maria en Jozef. De bevolking van Jeruzalem groeide tijdens Pascha met tienduizenden, waardoor reizigers gedwongen waren om een onderkomen te zoeken in plaatsen in de omgeving. Maria en Jozef gingen naar Betlehem, de thuisstad van Jozefs voorouders, om aan de vereisten te voldoen van een volkstelling die door keizer Augustus was verordonneerd. Om aan hun verplichting voor de volkstelling te voldoen, konden ze op een willekeurige tijd in het jaar naar Betlehem gaan, maar waarschijnlijk kozen ze de tijd van Pascha omdat volgens de wet van Mozes alle mannen met Pascha in Jeruzalem aanwezig dienden te zijn.4 Omdat Betlehem zo dicht bij de Heilige Stad lag, kon het echtpaar uit Nazaret aan twee verplichtingen tegelijk voldoen.
De herbergier is als enigszins berucht de geschiedenis ingegaan. Maar gezien de drukte in de hele regio met Pascha kunnen we het hem nauwelijks kwalijk nemen dat hij het echtpaar uit Nazaret geen kamer kon aanbieden. Terwijl de meeste pelgrims met Pascha buiten op de velden rondom Jeruzalem kampeerden in duizenden tenten, zochten duizenden anderen hun toevlucht in de plaatselijke herbergen, bekend als karavanserais of khans. De herberg in Betlehem was ongetwijfeld overvol, en dat de herbergier de stal aanbood, was waarschijnlijk een daad van oprechte vriendelijkheid.
Zelfs als het echtpaar een plaats in de herberg had gevonden, zou die slechts een primitief onderkomen hebben geboden. Een typische khan uit die tijd was een stenen gebouw bestaande uit een reeks kleine kamers, elk met slechts drie muren en aan één kant zichtbaar van buitenaf. De stal was daarentegen waarschijnlijk een ommuurde binnenplaats of zelfs een kalksteengrot, waar de dieren van de gasten verbleven.5 Of het op een binnenplaats, in een grot of een ander onderkomen was, Christus’ geboorte tussen de dieren had één opmerkelijk voordeel boven de drukte in een herberg: hier waren tenminste rust en beslotenheid. In dit opzicht was het aanbod van de stal een zegen, waardoor de heiligste geboorte in de geschiedenis van de mensheid plaats kon vinden in eerbiedige afzondering.
Vrijheid voor de gevangenen
Zevenhonderd jaar voor die eerste Kerstmis schreef de profeet Jesaja een messiaanse profetie op die de Heiland later aan zijn dorpsgenoten in Nazaret voorlas: ‘De Geest des Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis’ (Jesaja 61:1; zie ook Lucas 4:18–19).
Als we lezen over de zending van Christus om vrijlating uit te roepen voor de gevangenen en de gevangenis te openen voor de gebondenen, denken we waarschijnlijk het eerste aan zijn bediening in de geestenwereld onder de doden. Maar wij zijn allen gevangen— gebonden aan het verval en de zwakheid van een sterfelijk lichaam en onderworpen aan de verleidingen van het vlees, aan zwakheid en uiteindelijk aan de dood — en wij allen moeten worden vrijgelaten.
Wat ons ook bindt — zonden, omstandigheden of gebeurtenissen uit het verleden — de Heer Jezus Christus, de grote Immanuel, is gekomen om ons te bevrijden. Hij roept vrijheid voor de gevangenen uit en vrijheid van de banden des doods en de gevangenis van zonde, onwetendheid, trots en dwaling. Er was geprofeteerd dat Hij tot de gevangenen zou zeggen: ‘Komt te voorschijn!’ (Jesaja 49:9). De enige voorwaarde voor onze vrijheid is dat we tot Hem komen met een gebroken hart en verslagen geest, ons bekeren en ernaar streven zijn wil te doen.
Ongeveer 30 jaar geleden ontmoette ik een man die ik Thomas zal noemen. Hij was 45 jaar toen ik hem ontmoette. Twintig jaar eerder waren zijn ouders lid van de kerk geworden. Thomas had geen belangstelling voor de nieuwe godsdienst van zijn ouders. Maar zijn ouders hielden van hem en koesterden de hoop dat hun zoon er ooit toe zou komen om de waarheid van het herstelde evangelie te kennen. Naarmate de jaren verstreken, probeerden ze dikwijls hem over te halen om ten minste de zendelingen te ontmoeten en naar hun boodschap te luisteren. Keer op keer weigerde hij, en hij bespotte zijn ouders om hun geloof.
Op een dag zei zijn moeder wanhopig: ‘Thomas, als je één keer de gesprekken met de zendelingen volgt, zal ik daarna nooit meer met je over de kerk praten.’ Dit leek Thomas een goede afspraak, en hij stemde erin toe om de zendelingen te ontmoeten. Tijdens de eerste drie gesprekken zat hij er gewoon trots bij, af en toe grappen makend over wat de zendelingen onderwezen.
Tijdens het vierde gesprek, over de verzoening van Jezus Christus en de eerste beginselen van het evangelie, zie Thomas niets. Hij werd ongewoon stil en luisterde aandachtig. Aan het einde van de les gaven de zendelingen hun getuigenis van de Heiland. Een van de zendelingen kreeg toen het gevoel dat hij zijn Bijbel moest openen en de volgende woorden lezen:
‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven;
neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen’ (Matteüs 11:28–29).
Opeens barstte Thomas in tranen uit. ‘Willen jullie zeggen dat Christus me mijn zonden kan vergeven?’ vroeg hij. ‘Ik heb een vreselijk leven geleid. De herinnering aan mijn zonden laat me niet los. Ik heb er alles voor over om te worden bevrijd van de schuld die ik voel.’
Zijn trots was een masker geweest dat een ziel verborg die gevangen was in zonde en schuld. De zendelingen verzekerden Thomas dat Christus hem zou vergeven en hem zou bevrijden van de last van schuld als hij zich maar zou bekeren en laten dopen en bevestigen. Vervolgens getuigden ze van de kracht van de verzoening. Van toen af aan veranderde alles in het leven van Thomas. Hij had veel om zich van te bekeren en veel te overwinnen, maar dankzij de zegeningen van de Heer kon hij worden gedoopt.
Meer dan 20 jaar later zat ik in de kapel van de Frankfurttempel en draaide een man met grijs haar die voor mij zat zich om. Hij zei: ‘Bent u niet ouderling Porter?’ Tot mijn grote vreugde herkende ik Thomas, een man die uit gevangenschap was bevrijd door de macht van Jezus Christus en nog altijd een trouw lid van zijn kerk.
Misschien kan eenieder van ons in deze kersttijd het besluit nemen om onze Vader in de hemel nederig in gebed aan te roepen, en te smeken de macht van zijn geliefde Zoon bij ons te laten zijn in ons dagelijks leven, en ons te bevrijden van onze persoonlijke vormen van gevangenschap, groot of klein.
O, heilige nacht
In december 1987 ging ik ongeveer twee weken voor Kerstmis voor zaken naar Israël. Helaas was het geen tijd van vrede in het Heilige Land. Er waren betogingen op de westelijke Jordaanoever, de straten van het oude Jeruzalem waren verlaten en de winkels waren dichtgetimmerd. De lucht was vervuld van politieke spanningen, en om het nog erger te maken viel er bijna de hele week een koude regen. Uit angst voor geweld bleven de toeristen massaal weg. Maar toen ik door Jeruzalem liep, kwam er vrede in mijn hart, omdat ik wist dat dit de stad was waar de Verlosser zoveel van hield.
Op de vrijdag voor Kerstmis kwam ik ‘s avonds laat terug in de Verenigde Staten. Op de sabbatmorgen twee dagen later wekte mijn wekker me met de muziek van ‘O, heilige nacht’:
Hij kwam om ons te zuiv’ren van de zonde
en door zijn liefde heeft Hij ons bewaard.6
De muziek en de boodschap drongen diep tot me door, en in tranen overdacht ik het heerlijke offer en het volmaakte leven van de Verlosser van Israël, Hij die werd geboren om de vriend van de nederigen en de hoop van de zachtmoedigen te zijn. Ik dacht aan mijn ervaring in Jeruzalem, en door mijn hele wezen stroomde liefde voor Hem die naar de aarde was gekomen en de lasten van ons allen op Zich had genomen. Ik werd overweldigd door de gedachte dat Hij mij als een vriend zou beschouwen. Ik ben de tedere gevoelens van die vroege zondagmorgen nooit vergeten, die het zuiverste getuigenis waren dat ik ooit heb ontvangen.
Ik geef mijn getuigenis van de Heiland der wereld. Ik weet dat Hij leeft. Ik weet dat Hij vóór de schepping van de wereld was voorgeordend om vrijlating voor de gevangenen uit te roepen. Over zijn geboorte en leven zeg ik: ‘O, laten wij [Hem] aanbidden.’7