‘Kom niet in opstand, en wees niet bevreesd’, Liahona, april 2022.
Kom dan en volg Mij
Kom niet in opstand, en wees niet bevreesd
Jozua en Kaleb zagen de hindernissen die voor hen lagen, maar ze wisten dat ze op de Heer konden vertrouwen.
Het is mij in de loop der jaren opgevallen dat mensen op twee manieren reageren op inspiratie van kerkleiders:
-
Ze begrijpen de visie van de Heer bij monde van zijn leiders, zijn er positief over en moedigen anderen aan zich achter dezelfde visie te scharen. Soms vraagt dit van hen om met geloof voorwaarts te gaan, totdat ze volledig inzicht hebben gekregen.
-
Ze komen in opstand tegen de visie, uiten kritiek en zoeken naar redenen waarom de visie niet verwezenlijkt kan worden. Of ze negeren de inspiratie en doen er niets mee. Uiteindelijk komen ze erachter dat het werk van de Heer ook zonder hun steun zal slagen.
De belofte van de Heer aan Mozes
We lezen over soortgelijke reacties op inspiratie van leiders, toen de Israëlieten het land Kanaän naderden. De Heer had de Israëlieten uit Egypte bevrijd. Hij had Mozes beloofd dat Hij het volk naar het beloofde land zou leiden als ze zijn geboden gehoorzaamden. Dat land had Hij aan de nakomelingen van Abraham beloofd, een ‘land dat overvloeit van melk en honing’ (Exodus 3:17). Tijdens hun tocht door de woestijn kregen de Israëlieten met veel problemen te maken die hun geloof op de proef stelden. Ze kwamen regelmatig in opstand en negeerden de geboden van de Heer. (Zie Exodus 32:1–9; Numeri 11:1–34.)
Toen de Israëlieten eindelijk het beloofde land naderden, droeg de Heer Mozes op om uit elke stam van Israël een man te sturen om ‘het land Kanaän te verkennen’ (Numeri 13:2). Hun werd opgedragen uit te zoeken of het volk daar ‘sterk [was] of zwak, of het gering in aantal [was] of talrijk’ en of de grond vruchtbaar was. Jozua en Kaleb waren twee van die verkenners. (Zie Numeri 13:4–20.)
Deze verkenners trokken 40 dagen door het land Kanaän voordat zij naar Mozes en het volk van Israël in de woestijn terugkeerden. De verkenners brachten de vruchten van het land Kanaän met zich mee. Ze brachten verslag uit dat het land ‘[overvloeit] van melk en honing. […] Het volk echter dat in dat land woont, is sterk, de steden zijn versterkt en heel groot.’ (Zie Numeri 13:25–29, 33.)
Twee manieren om naar dingen te kijken
Alle twaalf verkenners hadden dezelfde voordelen en nadelen gezien aan het nakomen van het gebod van de Heer om in Kanaän te gaan wonen. Hun verschillende reacties laten zien dat tien groepsleden alleen de problemen zagen, en dat de andere twee hun vertrouwen in God stelden.
Tien verkenners zagen alleen maar moeilijkheden. Omdat ze hun vertrouwen niet in de Heer stelden, waren ze bang om het gebod van de Heer op te volgen en het land Kanaän in bezit te gaan nemen. Kaleb en Jozua daarentegen wisten dat de Heer het land Kanaän kon overleveren aan de Israëlieten als ze geloof oefenden. Kaleb zei: ‘Laten wij vrijmoedig optrekken, wij zullen het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker overmeesteren’ (Numeri 13:30).
De andere tien verkenners spraken Kaleb tegen. Ze zeiden: ‘Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want het is sterker dan wij. […] Heel het volk dat wij […] gezien hebben, bestaat uit mannen van grote lengte. […] Wij waren in onze eigen ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen’ (Numeri 13:31–33).
Keuzes maken uit angst
Helaas staarden de Israëlieten zich blind op het beangstigende verslag. Ze weigerden het beloofde land binnen te gaan, omdat het te moeilijk leek en ze bang waren voor het volk. Ze begonnen tegen Mozes en God te morren. Ze hadden zelfs zo weinig geloof dat ze wensten dat God hen in Egypte of de woestijn had laten sterven. ‘Zou het niet beter voor ons zijn naar Egypte terug te keren? En zij zeiden tegen elkaar: Laten wij een hoofd aanstellen en naar Egypte terugkeren!’ (Numeri 14:3–4.)
Jozua en Kaleb probeerden het volk daarentegen hun vertrouwen in de Heer te laten stellen. ‘Als de Heere ons genegen is,’ zeiden ze, ‘zal Hij ons in dat land brengen en zal Hij het ons geven, een land dat overvloeit van melk en honing.
‘Alleen, kom tegen de Heere niet in opstand, en u, wees niet bevreesd voor de bevolking van het land, want […] de Heere is met ons. Wees niet bevreesd voor hen’ (Numeri 14:8–9).
De kinderen van Israël wilden niet luisteren naar Jozua en Kaleb en probeerden hen zelfs te doden (zie Numeri 14:10). Als gevolg van hun opstandigheid zouden ze volgens de Heer 40 jaar lang in de woestijn rondzwerven. Pas als alle opstandige Israëlieten waren gestorven, zou Hij het volk naar het beloofde land terugleiden. Van de twaalf verkenners traden enkel Jozua en Kaleb het beloofde land binnen. (Zie Numeri 14:22–38.)
Hedendaagse voorbeelden van mensen als Kaleb en Jozua
Vandaag de dag zijn er genoeg mensen als Kaleb en Jozua. De grootvader van mijn vrouw, John Hulme, was zo’n man. In 1926 had de bisschop op een dag een gesprek met John. De bisschop bracht een zending ter sprake. Dat had John niet zien aankomen.
John had altijd een zending willen vervullen, maar er waren wat obstakels. Waarom? Omdat John 42 jaar was. Hij was getrouwd en had vier kinderen, van 15, 12, 4 en 2 jaar. Hij had een eigen veehouderij. Hij kon zijn landerijen en vee niet zomaar onbewaakt achterlaten. Hij moest een manier vinden om er zeker van te zijn dat er voor zijn gezin en boerderij werd gezorgd.
De bisschop zei dat het geen officiële roeping was, maar enkel een suggestie. John zei dat hij erover zou nadenken en hem de volgende dag een antwoord zou geven.
De volgende dag ging John vroeg naar de bisschop om te zeggen dat hij de zendingsoproep zou aanvaarden. Die ochtend, waarschijnlijk na een slapeloze nacht, wist John niet hoe hij voorzieningen moest gaan treffen om op zending te kunnen gaan. Hij wist alleen dát hij zou gaan. Net als Kaleb en Jozua wist hij dat God hem zou helpen om een oplossing te vinden. En dat deed Hij. John huurde een buurman in om zijn land en vee te verzorgen. De wijk en gemeenschap sprongen bij om zijn vrouw en kinderen te ondersteunen.
John kwam uit een klein plattelandsdorpje met ongeveer 500 inwoners. Hij was gewend paard te rijden en het land te bewerken. Het moet voor hem een flinke cultuurschok zijn geweest om op zending te worden geroepen naar de stad New York. In zijn ogen was hij waarschijnlijk een sprinkhaan onder de reuzen. Maar hij volbracht zijn zending met succes. Door zijn voorbeeld heeft zijn nageslacht het verlangen ontwikkeld om op God te vertrouwen, ongeacht de moeilijkheden en het onbekende. ‘Geen ding zal bij God onmogelijk zijn’ (Lukas 1:37).
Moeilijkheden met geloof tegemoet treden
Net als de kinderen van Israël hebben we met ernstige moeilijkheden te maken. Maar die moeilijkheden zullen de weg tot de zegeningen van de Heer niet versperren, als we zijn geboden onderhouden. Het is niet verkeerd om die moeilijkheden in te zien. Maar het is belangrijk ze met geloof tegemoet te treden.
Jozua en Kaleb zagen de hindernissen die voor hen lagen, maar ze wisten dat ze op de Heer konden vertrouwen.
Door de lens van de voortgaande herstelling van het evangelie zien we duidelijk dat we er goed aan doen om uit te zoeken hoe we de wil van de Heer kunnen doen zoals de profeten die aan ons bekendmaken. Natuurlijk zijn er moeilijkheden, maar met geloof in God kunnen wij ze overwinnen. Hier zijn enkele voorbeelden:
-
Toen de hogepriesters en ouderlingen in één quorum werden verenigd, vroegen sommigen zich af hoe deze verandering ooit zou kunnen werken. Anderen aanvaardden de verandering en legden nieuwe contacten.
-
Toen het huisonderwijs en huisbezoek plaatsmaakten voor bediening, zagen sommigen alleen de moeilijkheden. Anderen begonnen op een verhevenere en heiligere manier te bedienen.
-
Toen president Russell M. Nelson benadrukte dat we de volledige naam van de kerk moeten gebruiken, weifelden sommigen en droegen ze redenen aan waarom kortere namen makkelijker zijn. Anderen gaven meteen gehoor aan de instructie en vonden manieren om de Schriftuurlijke naam te gebruiken.
-
Toen het zondagse kerkschema werd ingekort van drie naar twee uur, vonden sommigen dat er te weinig tijd was voor de lessen en dat de maandschema’s verwarrend zouden zijn. Anderen pasten zich snel aan de veranderingen aan.
Er zijn natuurlijk veel meer voorbeelden, maar de les is duidelijk. Iedere uitdaging waar we mee te maken krijgen, is een kans om, net als Jozua en Kaleb, op de Heer te vertrouwen. ‘Kom tegen de Heere niet in opstand, en […] wees niet bevreesd’ (Numeri 14:9) was een goede raad voor de kinderen van Israël en is nog steeds een goede raad voor ons allemaal.