september
Ik zal God met heel mijn hart, macht, verstand en sterkte dienen
‘Gij zult de Heer, uw God, liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw macht, verstand en kracht; en gij zult Hem dienen in de naam van Jezus Christus’ (LV 59:5).
Bedenk er zelf nog wat ideeën bij. Bedenk iedere week manieren om (1) duidelijk vast te stellen wat de leer is, (2) de kinderen er begrip van bij te brengen, en (3) de kinderen aan te moedigen ze toe te passen. Vraag uzelf af: wat gaan de kinderen leren en hoe kan ik ervoor zorgen dat ze de Geest voelen?
Week 1: Jezus Christus heeft ons laten zien hoe we anderen moeten dienen.
Vaststellen wat de leer is (aanschouwelijk onderwijs): Laat enkele platen zien van Jezus Christus die anderen dient. Gebruik bijvoorbeeld EPB, pp. 41, 42, 46, 47 en 55. Vraag de kinderen te vertellen wat er op de platen gebeurt. Geef aan dat Jezus anderen dient op de platen. Zet op het bord: ‘Jezus Christus heeft ons laten zien hoe we anderen dienen.’
Begrip bevorderen (teksten lezen en een rollenspel spelen): Vraag de kinderen om om de beurt een behoefte na te spelen Matteüs 25:35–36. Een kind kan bijvoorbeeld doen alsof hij honger of dorst heeft, een vreemdeling is of ziek is. Vraag de andere kinderen te raden om welke behoefte het gaat en dan na te spelen dat ze iemand met die behoefte helpen. Lees gezamenlijk Matteüs 25:35–40 en vraag de kinderen wie we volgens Jezus Christus dienen als we anderen dienen.
Toepassing aanmoedigen: Geef elk kind een vel papier. Laat ze de naam opschrijven of een tekening maken van mensen die ze kunnen dienen en op welke manier ze dat kunnen doen. Vraag ze hun lijst of tekening aan hun ouders te tonen.
Week 2: De profeten en apostelen laten ons zien hoe we dienen.
Vaststellen wat de leer is: Laat een plaat van Mozes, koning Benjamin, Joseph Smith en Thomas S. Monson zien. Vertel de kinderen dat die profeten, net zoals andere profeten en apostelen, ons laten zien hoe we anderen dienen.
Begrip bevorderen (een raadspelletje spelen): Maak hints over hoe Mozes, koning Benjamin, Joseph Smith en Thomas S. Monson ons laten zien hoe we kunnen dienen. Bijvoorbeeld: hints over president Monson zijn ‘Ik heb vaak weduwen in mijn wijk bezocht’, ‘Toen ik nog jong was, gaf ik een andere jongen mijn lievelingsspeelgoed’ en ‘Ik ga vaak op bezoek bij mensen in het ziekenhuis.’ U kunt tijdens de voorbereiding de volgende tekstverwijzingen gebruiken. Mozes: Exodus 2:16–17; 1 Nephi 17:24–29. Koning Benjamin: Mosiah 2:12–19. Joseph Smith: De geschiedenis van Joseph Smith 1:62, 67; LV 135:3. Thomas S. Monson: Ensign, september 1994, pp. 12–17; december 1995, pp. 2–4; november 2006, pp. 56–59.
Kies vier kinderen uit om de profeten voor te stellen en nodig één ervan uit om de hints voor te lezen. Laat de andere kinderen hun hand opsteken als ze weten welke profeet het is. Laat ze dan de plaat van die profeet erbij zoeken. Herhaal die procedure met de andere profeten.
Toepassing aanmoedigen (naar de conferentie luisteren): Vraag de kinderen om volgende maand naar de algemene conferentie te kijken of te luisteren. Moedig ze aan om naar verhalen over anderen dienen te luisteren. Geef ze de kans om te vertellen wat ze geleerd hebben.
Week 3 en 4: Als ik anderen dien, dien ik God.
Vaststellen wat de leer is (een tekst uit het hoofd leren): Laat de kinderen het laatste gedeelte van Mosiah 2:17 uit het hoofd leren. Schrijf op het bord: ‘Wanneer gij in dienst van uw medemensen zijt, [zijt] gij louter in dienst van uw God’. Laat de kinderen die woorden twee of drie keer met u herhalen. Laat een kind één of twee woorden uitvegen en ze de zin weer laten herhalen. Ga hiermee door tot er geen woorden meer op het bord staan.
Begrip bevorderen (praktijkgevallen): Lees ter voorbereiding met een gebed in uw hart de toespraak van president Dieter F. Uchtdorf in de algemene aprilconferentie 2010: ‘Jullie zijn mijn handen’ (zie Liahona, mei 2010, pp. 68–70, 75). Vraag de kinderen hoe we in dienst van God staan als we anderen dienen (we doen wat Hij zou doen als Hij hier was). Vertel een verhaal of persoonlijke ervaring over dienen en leg uit op welke manier zowel de gever als de ontvanger gezegend werden. (U kunt verhalen over dienen vinden in de Friend of Liahona.) Bedenk enkele praktijkgevallen waaraan de kinderen zien hoe ze anderen kunnen dienen. Bijvoorbeeld: ‘Toen Annie van school naar huis liep, struikelde ze en vielen haar boeken en papieren op de grond. David stopte, hielp haar opstaan en raapte haar boeken op.’ ‘Mariekes buurvrouw had een huilende baby in haar armen en droeg met moeite haar boodschappen naar binnen. Marieke hielp haar met de boodschappen dragen.’ Vraag de kinderen de voorbeelden na te spelen en te vertellen wie er gediend wordt (zowel de ontvangster van de dienst als God).
Begrip bevorderen en toepassing aanmoedigen (een memoryspel spelen): Vind of teken afbeeldingen van mensen die de kinderen kunnen dienen, zoals een ouder, een broer of zus, een opa of oma, een vriend(in) of een buur. Kopieer die afbeeldingen één keer en speel er een memoryspel mee. Als een kind er twee gevonden heeft die bij elkaar horen, vraag dan hoe hij of zij de persoon in de afbeelding kan dienen. Noteer de ideeën van de kinderen op het bord. Kijk voor verschillende manieren van dienen in Jeugdwerk 4, p. 166.