Hoofdstuk 23
De opstanding, een anker voor de ziel
Hoe worden we in onze beproevingen gesterkt door ons getuigenis van de opstanding van Jezus Christus en onze eigen opstanding?
Inleiding
President Harold B. Lee had een bestendig getuigenis van de opstanding van Jezus Christus, dat kort na zijn roeping als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen in 1941 verder gesterkt werd. ‘Een van de Twaalf kwam naar me toe en zei: “Nu willen we graag dat u zondagavond onze spreker bent. Het is dan paaszondag. Als geordend apostel bent u een bijzondere getuige van de zending en de opstanding van de Heer en Heiland, Jezus Christus.” Dat was volgens mij een opzienbarende, overweldigende overweging tijdens al die gebeurtenissen.
‘Ik zonderde mij af in een van de kantoren in het kantoorgebouw van de kerk en sloeg de Bijbel open. Ik las in de vier evangeliën, vooral de teksten over de dood, de kruisiging en de opstanding van de Heiland. Onder het lezen kwam ik tot de ontdekking dat er iets vreemds aan de hand was. Ik las niet slechts een verhaal, het leek wel of de gebeurtenissen waarover ik las zo echt waren alsof ik er zelf bij was. Op zondagavond gaf ik mijn nederige toespraak en zei: “En nu, als een van de minste apostelen hier op aarde, getuig ik dat ook ik met heel mijn ziel weet dat Jezus de Heiland van de wereld is en dat hij voor ons heeft geleefd, is gestorven en is herrezen.”
‘Dat wist ik door het bijzondere getuigenis dat ik de voorgaande week had ontvangen. Toen vroeg iemand aan me: “Hoe weet u dat dan? Hebt u dan iets gezien?” Maar ik kan zeggen dat het krachtiger is dan wat het oog kan zien, het getuigenis door de macht van de Heilige Geest, die tot onze geest getuigt, is dat Jezus de Christus is, de Heiland van de wereld.’1
Leringen van Harold B. Lee
Hoe is de werkelijkheid van de opstanding een bemoedigende belofte?
‘Maar op de eerste dag der week gingen de vrouwen reeds vroeg in de morgenstond naar het graf. (…) Zij vonden de steen van het graf afgewenteld, en toen zij er ingegaan waren, vonden zij het lichaam van de Here Jezus niet. En het geschiedde, terwijl zij daarover in verlegenheid waren, dat, zie, twee mannen in een blinkend gewaad bij hen stonden. En toen zij zeer verschrikt werden en hun aangezicht ter aarde neigden, zeiden dezen tot haar: Wat zoekt gij de levende bij de doden? Weest gij niet bevreesd; want Ik weet, dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde.
‘Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij gezegd heeft; komt, ziet de plaats, waar Hij gelegen heeft – waar zij Hem gelegd hadden.
‘Maar gaat heen, zegt zijn discipelen en Petrus, dat Hij is opgewekt – dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult gij Hem zien. Herinnert u, hoe Hij, toen Hij nog in Galilea was, tot u gesproken heeft, zeggend, dat de Zoon des mensen moest overgeleverd worden in de handen van zondige mensen en gekruisigd worden en ten derden dage opstaan. Zie, ik heb het u gezegd.’ [Zie Lucas 24:1–7; Matteüs 28:5–7; Marcus 16:5–7.]
Zo hebben de schrijvers van de evangeliën van Matteüs, Marcus en Lucas de grootste gebeurtenis in de geschiedenis van de wereld beschreven, de letterlijke opstanding van de Heer Jezus Christus, de Verlosser van de mensheid. De grootste goddelijke macht van een vleesgeworden Zoon van God werd op dramatische wijze gedemonstreerd. Tegen de verdrietige Marta zei hij toen haar broer Lazarus overleed: ‘Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven’ (Johannes 11:25).
Tegen de moordzuchtige Joden was zijn verklaring over zijn goddelijke macht zelfs nog duidelijker en zinvoller. ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven.
‘Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven, leven te hebben in Zichzelf.
‘En Hij heeft Hem macht gegeven om gericht te houden, omdat Hij de Zoon [van God] is’ [Johannes 5:25–27].
Kort na zijn eigen opstanding was er bewijs van nog een buitengewone macht om uit het graf te herrijzen, niet alleen Hijzelf, maar anderen ‘die dood waren, maar in Hem geloofd hadden’. In Matteüs staat het volgende eenvoudige, onwrikbare verslag van de wonderbaarlijke opstanding van de getrouwen: ‘En de graven gingen open en vele lichamen der ontslapen heiligen werden opgewekt. En zij gingen uit de graven na zijn opstanding en kwamen in de heilige stad, waar zij aan velen verschenen’ [Matteüs 27:52–53].
Ook was dit niet het einde van de verlossende macht van deze illustere Zoon van God. Door de eeuwen heen, in iedere bedeling, luidde de bemoedigende belofte: ‘Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden’ (1 Korintiërs 15:22), ‘(…) wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel’ (Johannes 5:29). De tijd gaat snel voorbij en spoedig zal zijn goddelijke zending volledig vervuld zijn.
Als de betekenis van deze bijzondere gebeurtenissen in deze tijd volledig begrepen werden, nu, zoals de profeten hebben voorspeld, de goddelozen zich voorbereiden de goddelozen te doden, en ‘vrees een ieder [zal] bevangen’ (LV 63:33), zou dit begrip veel angst en zorgen van mensen en naties verjagen. Als we inderdaad ‘God vrezen en de keizer eren’ [zie 1 Petrus 2:17] kunnen we de prachtige belofte van de Meester opeisen: ‘Gij zult Mij zien, voor zoverre gij u van afgunst en vrees ontdoet.’ [Zie LV 67:10.]2
Het doel van het leven is de onsterfelijkheid en het eeuwige leven tot stand te brengen. [Zie Mozes 1:39.] Onsterfelijkheid betekent dat wij uiteindelijk een lichaam zullen ontvangen dat niet meer onderhevig is aan aardse pijnen, dat niet meer kan sterven en dat niet langer teleurgesteld kan worden. Dat alles is dan voorbij.3
Hoe is kennis van de opstanding een steun in tijden van ellende of dood?
Bent u ooit door ontroostbaar verdriet geestelijk van streek geweest?
Ik wil u graag meenemen naar een heilig tafereel over iemand die alles door haar vingers voelde glippen, maar van wie we toch de kracht in noodlottige omstandigheden kunnen voelen! Aan de voet van het kruis zat een moeder van middelbare leeftijd, met haar sjaal over haar hoofd en om haar schouders getrokken. Wreedaardig gemarteld hing haar eerstgeboren zoon boven haar. We kunnen nauwelijks begrijpen hoe intens Maria in haar hart moet hebben geleden. Ze werd nu met de realiteit van de sombere voorspelling van de oude Simeon geconfronteerd, die haar zoon als klein kind had gezegend: ‘Hij zal een teken zijn, dat weersproken wordt – en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan.’ [Zie Lucas 2:34–35.]
Waardoor werd zij in haar tragische lot gesteund? Ze wist zeker dat er een leven na de dood zou zijn. Had ze niet met een engel, een boodschapper van God, gesproken? Ze had ongetwijfeld iets over het laatst opgeschreven gebed van haar zoon gehoord, vlak voor zijn verraad: ‘En nu, verheerlijkt Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was’ (Johannes 17:5). Deze heilige moeder hoorde met gebogen hoofd de laatste woorden die Hij in zijn kwelling aan het kruis tot zijn Vader sprak: ‘Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest’ (Lucas 23:46), waardoor zij werd geïnspireerd met gelatenheid en een getuigenis van geruststelling kreeg dat ze binnenkort weer bij Hem en haar hemelse Vader zou zijn. De hemel is niet ver weg voor de mens die, hoewel vol verdriet, met vertrouwen naar die prachtige dag van de opstanding uitkijkt.4
Is er enige zekerheid dat we in het hiernamaals verenigd zullen worden en onze dromen in vervulling zien gaan? Dat is de kreet van verdriet van een moeder die haar baby in het graf legt. Dat is de gefluisterde, vaak onhoorbare, wens van de zieken en bejaarden als het leven ten einde loopt. Wat voor kracht en troost krijgt iemand in deze omstandigheden, als hij deze prachtige belofte van de Heer hoort:
‘Herleven zullen uw doden – ook mijn lijk –, opstaan zullen zij. Ontwaakt en jubelt, gij, die woont in het stof! Want uw dauw is een dauw van licht; en de aarde zal aan de schimmen het leven hergeven’ (Jesaja 26:19).
De zware hand van de dood wordt lichter, de sluier van de duisternis wordt doorboord en kloppende wonden worden verzacht als wij door geloof boven de beproevingen en het verdriet van het aardse leven worden getild, en we een visioen van betere tijden en een vreugdevolle toekomst ontvangen. Er is geopenbaard: ‘[God] zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan’ (Openbaring 21:4), door de verzoening van de Heer Jezus Christus. Met zo’n geloof en inzicht kunt u, als er van u verwacht wordt dat u rouwt, zingen wat er geschreven staat: ‘De dood is verzwolgen in de overwinning. Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?’ (1 Korintiës 15:54–55.)5
Ook u kunt weten dat onze Verlosser leeft, net als Job, te midden van de verleiding: ‘Zeg God vaarwel en sterf.’ [Zie Job 2:9; 19:25]. En u kunt weten dat ook u de deur kunt openen en Hem kunt uitnodigen om ‘maaltijd met u te houden.’ [Zie Openbaring 3:20.] Zie uzelf ook als een eenmaal herrezen persoon die verwantschap opeist met Hem die zijn leven gegeven heeft, zodat de beloning voor de aardse strijd en ervaring de vruchten van het eeuwige leven zullen zijn, ook al lijken de prestaties volgens de normen van de mens niet voldoende.6
In welke opzichten is kennis van de opstanding een anker voor onze ziel?
Laten we het voorbeeld van Petrus eens bekijken, [die] (…) de Meester op de avond van zijn verraad drie keer verloochende. Vergelijk deze angstige Petrus eens met de moedige man die hij kort daarna bleek te zijn ten opzichte van de godsdienstige fanatici die de dood van Jezus hadden geëist. Hij noemde hen moordenaars en riep hen tot bekering, hij zat in de gevangenis en stierf later ook onverschrokken de marteldood.
Waardoor was hij veranderd? Hij had de verandering gezien die het lichaam van de Heiland had ondergaan, van een gebroken, gepijnigd lichaam aan het kruis, in een verheerlijkt, herrezen lichaam. Het duidelijke, eenvoudige antwoord luidt dat Petrus een veranderd man was, omdat hij de macht van de herrezen Heer kende. Hij zou niet meer alleen aan de kust van het meer van Galilea staan, in de gevangenis zitten, of sterven. Zijn Heer zou bij hem zijn.7
Ik weet (…) wat het schokkende afgrijzen van eenzaamheid inhoudt als een dierbare overlijdt. In de loop der jaren heb ik veel mensen moeten troosten die rouwen, maar pas toen ik de woorden die ik tot hen had gesproken tegen mezelf moest zeggen, begreep ik iets wat niet met woorden te beschrijven is, iets wat de toetssteen van de ziel moet bereiken voordat iemand daadwerkelijk troost kan verlenen. Dan moet je een deel van jezelf in het graf zien liggen. Je moet de dierbare zien sterven en jezelf afvragen: ‘Geloof je wat je tegen anderen hebt gezegd? Weet je zeker dat God leeft? Geloof je in de verzoening van de Heer en Meester – dat Hij de deur van de opstanding naar het verheerlijkte leven heeft geopend?’ Juist als we eenzaam en weerloos zijn, moet ons getuigenis groeien, anders raken we ontredderd en dwalen we af.
De vrouw (…) van Job zei: ‘Zeg God vaarwel en sterf’ [Job 2:9]. Maar in de grootsheid van Jobs leed gaf hij uitdrukking aan iets dat volgens mij op iedere begrafenis moet worden herhaald. Hij zei: ‘Ik weet: mijn Losser leeft en ten laatste zal Hij op het stof optreden. Nadat mijn huid aldus geschonden is, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen, die ik zelf mij ten goede aanschouwen zal, (…) en niet een vreemde; mijn nieren in mijn binnenste versmachten van verlangen’ [Job 19:25–27.] Als uw ziel verankerd is in dat goddelijke getuigenis dat Hij leeft en dat Hij in de laatste dagen op deze aarde zal komen, en u Hem van aangezicht tot aangezicht zult zien – als u dat weet, ondanks eventuele risico’s, verantwoordelijkheid en tragedies – als u uw huis op de rots bouwt, zult u niet wankelen. Ja, u zult het afschuwelijke verdriet over het verlies van een dierbare ervaren, maar u zult niet wankelen; uiteindelijk zult u er met meer geloof dan ooit tevoren uit tevoorschijn komen.8
Als ons leven en de omstandigheden in de wereld ingewikkelder worden, is het belangrijk om de doeleinden en beginselen van het evangelie van Jezus Christus zuiver te houden. Het is niet de taak van de godsdienst om alle vragen over Gods morele bestuur van het heelal te beantwoorden, maar om de mens door middel van geloof de moed te geven om ondanks onbeantwoorde vragen in dit leven te volharden.9
Vandaag vraag ik alle oprechten van hart om ter herinnering aan de grootste overwinning in de wereld nederig boven hun menselijke angst en frustratie te staan en vreugdevol te zeggen wat de apostelen tegen de niet-joden zeiden: ‘Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus’ (1 Korintiërs 15:57).10
Suggesties voor zelfstudie en discussie
-
Wat bedoelde de Heiland toen Hij zei: ‘Ik ben de opstanding en het leven’? (Johannes 11:25.) Wat voor gevoel krijgt u als u aan de opstanding van de Heiland denkt?
-
Hoe wordt uw dagelijks leven door de kennis van de opstanding beïnvloed?
-
Hoe is ons getuigenis van de opstanding een steun als een dierbare overlijdt? In welke andere situaties is ons getuigenis van de opstanding een troost en een hulpmiddel om onze angst te overwinnen?
-
Hoe kunnen wij meer begrip en een sterker getuigenis van de opstanding ontvangen?