De bediening van Harold B. Lee
Het volgende verslag van het leven van president Harold B. Lee, geschreven door ouderling Gordon B. Hinckley, die toen lid van het Quorum der Twaalf Apostelen was, is in de Ensign van november 1972 gepubliceerd (‘President Harold B. Lee: An Appreciation’, blz. 2–11). Door dat artikel leerden de leden van de kerk president Lee, die pas president van de kerk was geworden, beter kennen.
‘Het verhaal van Harold B. Lee, president van de kerk, kan in een aantal schematische regels worden weergegeven: Op 28 maart 1899 in Clifton (Idaho) geboren als zoon van Samuel Marion en Louisa Emeline Bingham Lee, in een gezin met zes kinderen. De plaatselijke school bezocht, vervolgens de Oneida Academy in het nabijgelegen Preston, de Albion State Normal School in Albion (Idaho), en later de University of Utah. Begon zijn carrière op zeventienjarige leeftijd als leerkracht, werd hoofd van een school toen hij achttien was en was later hoofd van twee scholen in Salt Lake County (Utah). Trouwde op 14 november 1923 met Fern Lucinda Tanner. Zij overleed op 24 september 1962. Hij hertrouwde op 17 juni 1963 met Freda Joan Jensen.
‘Van 1928–1933 was hij directeur van Foundation Press, Inc. Van 1933–1937 had hij zitting in de gemeenteraad van Salt Lake City, waarna hij directeur werd van het welzijnsprogramma van de kerk. Hij werd op 6 april 1941 lid van de Raad der Twaalf, op 23 januari 1970 president van de Raad der Twaalf en eerste raadgever in het Eerste Presidium, en op 7 juli 1972 werd hij geordend en aangesteld als president van de kerk.
‘Dat zijn de hoogtepunten in zijn leven. Maar er kan veel meer over zijn leven verteld worden.
‘Clifton is een klein en afgelegen stadje. Maar met het verstrijken der jaren zal het bekend worden als de geboorteplaats van de elfde president van de kerk.
‘De vader van president Lee, Samuel Marion, was van het plattelandsstadje Panaca (in het zuiden van Nevada) naar Clifton verhuisd. Samuels moeder (de grootmoeder van president Lee) was overleden toen hij acht dagen oud was, en de te vroeg geboren baby was zo klein dat je een ring om zijn pols kon schuiven. Hij moest met een oogdruppelaar worden gevoed. De zus van zijn moeder woonde in Clifton, en op achttienjarige leeftijd verhuisde de jongen naar het noorden om bij haar in te gaan wonen.
‘Daar ontmoette hij Louisa Bingham, met haar donkere haar en donkere ogen. Zij trouwden in de Logan-tempel. Hun huis, waar zes kinderen werden geboren, lag “buiten, ongeveer vijf kilometer ten noorden van de winkel”. De winkel was het enige bedrijf in het dorp. “Buiten” was aan een zandweg – stoffig in de zomer, besneeuwd in de winter en modderig in de lente en de herfst. (…)
‘Hier groeide Harold onder de boerenjongens op, gekleed in een overall en blootsvoets. Hij zwom vaak in Dudley’s vijver, maar niet op zondag. Zijn vader was lid van de bisschap, zijn moeder was werkzaam in de [jongevrouwenorganisatie] – en zondag was een heilige dag. In een soortgelijke vijver, op de boerderij van Bybee, liet Harold B. Lee zich dopen.
‘Ze hadden weinig geld in die tijd. Op de boerderij werd veel geproduceerd, maar graan en aardappelen brachten weinig op. Zijn vader vulde het gezinsinkomen aan door voor anderen graan te oogsten, bronnen te boren en irrigatiekanalen te graven. Maar de kinderen wisten niet dat zij arm waren. Thuis en in de kerk vermaakten zij zich kostelijk. Hun kostbaarste bezit was de piano. Een Schotse dame, die hem op de vingers tikte als hij een valse noot aansloeg, leerde hem pianospelen.
‘Harold kon bijzonder goed pianospelen. In dat verband zij opgemerkt dat zijn liefde voor muziek, die op zo jeugdige leeftijd tot ontwikkeling kwam, hem goed van pas is gekomen toen hij voorzitter werd van het muziekcomité van de kerk. (…)
Zijn moeder bracht de kinderen meestal met paard en wagen naar school. Die gaf niet veel beschutting tegen de koude wind uit het noorden in januari, en modder was een probleem als de grond begon te ontdooien. Maar zo was het leven in Clifton. President Lee heeft gezegd: “We hadden alles wat je met geld niet kon kopen.” En dat waren onder andere geweldige zegeningen. De lucht was schoon en helder, met een bijna zoete geur. Het water leek op bewerkt glas, en je kon de glinsterende stenen op de bodem van de beek zien liggen. De sterren stonden ‘s nacht als mensen en dieren aan de hemel – en de jongens dachten na over alles wat zij zagen. De regen in de zomer was als de manna in de wildernis, en bracht leven op het land. Tijdens het voorjaar was alles groen waar de ploeg de grond had bewerkt, gevolgd door de zaaimachine. Donderende, rokende stoommachines zorgden voor de aandrijving van de dorsmachines, die zakken graan, haver en gerst voortbrachten. (…)
‘Na de lagere school gingen de jongens ‘het huis uit’ naar de Oneida Academy, de middelbare school van de kerk in Preston, 25 kilometer verderop. Harold was toen dertien, en daar ontmoette hij voor het eerst Ezra Taft Benson [die later de dertiende president van de kerk werd]. Daarna gingen ze naar de Albion State Normal School, aan de andere kant van Idaho. Op zeventienjarige leeftijd behaalde Harold B. Lee daar zijn onderwijsbevoegdheid. Dat was een grote dag voor hem en zijn familie. De onderwijsraad bood hem een baan aan als leerkracht in de kleine Silver Star School, tussen Dayton en Weston, “buiten” Clifton. Zijn salaris was zestig dollar per maand. Tijdens de weekeinden kwam hij te paard naar huis – ongeveer zestien kilometer.
‘(…) Het jaar daarop benoemde de raad hem als hoofd van de Oxford School, met vier klassen. Dat was een geweldige kans voor een achttienjarige jongen. Te paard legde hij dagelijks de zes kilometer heen en terug af, bij regen of zonneschijn, weer of geen weer. Met zijn voorliefde voor muziek en basketbal, was hij actief in het verenigingsleven. In die tijd was zijn vader bisschop en zag hij voor het eerst het welzijnsprogramma van de kerk in actie, zoals dat later genoemd zou worden. Net als nu had de bisschop de taak om voor de armen te zorgen. Bisschop Lee had zijn eigen magazijn, en alles kwam uit zijn eigen voorraadkast. ‘s Avonds zagen ze hem soms met een zak meel de deur uitgaan, ze wisten niet waarheen, want niemand hoefde te weten wie er arm was, zodat die personen niet in verlegenheid werden gebracht.
‘Net als nu was het ook toen de taak van de bisschop om jongemannen voor te stellen om op zending te gaan. Harold was nu 21 en had al vier jaar lesgegeven. Hij kreeg zijn zendingsoproep van president Heber J. Grant. Hij ging naar het zendingsgebied Western States.
‘In de gearchiveerde dossiers van de afdeling zendingswerk bevindt zich een verslag aan het Eerste Presidium over ouderling Lee. Het is gedateerd 30 december 1922 en getekend door president John M. Knight. Het geeft aan wanneer hij op zending was – 11 november 1920 tot en met 18 december 1922. Vervolgens worden er verschillende vragen beantwoord: “Kwalificatie als spreker: zeer goed. Als presiderende functionaris: goed. Kennis van het evangelie: zeer goed. Is hij energiek: zeer. Is hij discreet en heeft hij een goede invloed? Ja. Opmerkingen: ‘Ouderling Lee heeft het district Denver van 8 augustus 1921 tot en met 18 december 1922 uitstekend geleid. Een uitzonderlijk zendeling.’”
‘Er was in dat zendingsgebied ook een jonge vrouw uit Salt Lake City, Fern Lucinda Tanner. Haar collega’s beschouwden haar als opgewekt, knap en als een ongebruikelijk schriftkenner. Toen ouderling Lee werd ontheven, ging hij even terug naar Clifton, maar ging toen door naar Salt Lake City om het meisje te zoeken dat hij in het zendingsveld op afstand had bewonderd. Ongeveer elf maanden na zijn terugkeer trouwden ze in de Salt Lake-tempel.
‘Ze kregen twee prachtige dochters, Helen [later mevrouw L. Brent Goates] en Maurine [later mevrouw Ernest J. Wilkins]. Het huis van de familie Lee was een verzamelplaats voor jongelui in de omgeving. Door haar vriendelijke houding en pientere reactie op moeilijke situaties dwong zuster Lee bij iedereen bewondering af. Op een keer bracht ze twee prominente mannen tot zwijgen die een van hun collega’s bekritiseerden. Ze zei: “Vergeet in uw pogingen om gelijk te krijgen niet om vriendelijk te blijven.” (…)
‘De eigenschappen waardoor [Harold B. Lee] al op achttienjarige leeftijd hoofd van twee scholen was, werden opnieuw opgemerkt. Na zijn opleiding aan de University of Utah werd hij eerst hoofd van de Whittier School en vervolgens van de Woodrow Wilson School in Salt Lake County. (…)
‘Na zijn huwelijk woonde hij in de ring Pioneer, waar hij de ene na de andere taak in de kerk kreeg. In 1929 werd hij raadgever in het ringpresidium. Het jaar daarop werd hij als ringpresident geroepen. Hij was toen 31, de jongste ringpresident in de kerk.
‘De wereld leed onder de crisistijd. Aandelen waren niets meer waard. Er werden geen leningen meer verstrekt. Banken sloten hun deuren en miljoenen aan spaargeld gingen verloren. De werkeloosheid nam explosief toe. Mannen die hun jarenlange baan verloren, pleegden zelfmoord. Er waren veldkeukens en je moest in de rij staan voor brood. Er heerste ontmoediging en ellende. In de ring Pioneer was meer dan de helft van de leden werkeloos.
‘Dat was een enorm probleem voor de jonge ringpresident. Hij maakte zich zorgen, hij huilde en hij bad, toen hij te maken kreeg met mannen die eerst trots en voorspoedig waren geweest, maar nu door werkeloosheid niet meer in het onderhoud van hun gezin konden voorzien. Toen kreeg hij de ingeving om een magazijn te openen waar voedsel en andere producten konden worden opgeslagen, om vandaar te worden verspreid onder de armen. Er werden werkprojecten ondernomen, die niet alleen de samenleving ten goede kwamen, maar ook, wat nog belangrijker was, de mannen in staat stelden ervoor te werken. Een oud gebouw werd gesloopt en het materiaal werd gebruikt om een sportzaal van de ring te bouwen, waar sociabele en recreatieve activiteiten konden worden gehouden.
‘Andere ringen werkten aan soortgelijke projecten, en in april 1936 gingen ze samenwerken. President Heber J. Grant noemde het aanvankelijk het Church Security Plan, nu bekend als het welzijnsprogramma van de kerk.
‘Harold B. Lee, de jonge leider van de ring Pioneer, werd geroepen om dat nieuwe programma in die moeilijke tijd vorm te geven. De problemen waren gigantisch. Het was bijzonder moeilijk om land te vinden waarop voedsel verbouwd kon worden en gebouwen waar voedsel geconserveerd en opgeslagen kon worden. Nog moeilijker was de kritische houding tegenover de kerk van mensen die vonden dat de welzijnszorg door de overheid moest worden geregeld.
‘Maar met gebed en overredingskracht, met zweet en tranen, en met de zegen van de man die hij als profeet aanvaardde, reisde hij van de ene naar de andere ring van Zion, en het programma begon vorm te krijgen en te gedijen.
‘De uitgebreide voorzieningen die het huidige welzijnsprogramma ondersteunen – boerderijen, conservenfabrieken, graansilo’s en andere projecten in heel Amerika – zijn de indrukwekkende voortvloeisels van die eerste inspanningen. Terwijl de programma’s van de overheid steeds meer ter discussie staan, krijgt het programma van de kerk steeds meer bijval over de hele wereld. Er is de belastingbetalers miljoenen bespaard door de last die de kerk op haar schouders heeft genomen. Duizenden mannen en vrouwen hebben werk gevonden, onder wie veel gehandicapten die de kans kregen om in hun eigen onderhoud te voorzien. Wie als ontvanger hebben deelgenomen aan dit programma zijn niet onderhevig geweest aan de “vloek van de nutteloosheid en het kwaad van de aalmoes”. Hun waardigheid en zelfrespect zijn behouden. En de talloze mannen en vrouwen die er geen gebruik van hebben gemaakt, maar die hebben deelgenomen aan het verbouwen en conserveren van voedsel en aan andere soortgelijke activiteiten, geven getuigenis van de vreugde die uit onzelfzuchtig dienstbetoon voortkomt.
‘Niemand die dit programma en de voortvloeisels en gevolgen ervan aanschouwt, kan redelijkerwijs twijfelen aan de geest van openbaring waardoor het tot stand is gekomen en waardoor het is uitgegroeid tot een praktische organisatie die veel goeds tot stand brengt. Aan president Lee, de eerste directeur en voorzitter van het welzijnscomité van de kerk, kan de eer van geïnspireerde leiding worden toegeschreven. Nederig zou hij voor die eer bedanken, want hij zou de eer aan de Heer toeschrijven. De Heer heeft de toewijding en het geloof van zijn dienstknecht erkend. (…)
‘Ouderling Lee, gelouterd in de pionierstijd van het welzijnsprogramma, werd op 6 april 1941 door president Heber J. Grant geroepen en aangesteld als apostel en lid van de Raad der Twaalf.
‘Ter gelegenheid daarvan heeft ouderling John A. Widtsoe het volgende over zijn nieuwe collega geschreven: “Hij is vervuld van geloof in de Heer; hij heeft veel liefde voor zijn medemens; hij is trouw aan de kerk en de staat; hij is onzelfzuchtig in zijn toewijding aan het evangelie; hij is begiftigd met intelligentie, energie en initiatief; en hij heeft de vaardigheid en de kracht om het woord en de wil van God te verkondigen. De Heer, die hij om hulp vraagt, zal ervoor zorgen dat hij een machtig instrument wordt om het eeuwige plan van de verlossing van de mens voort te zetten. (…) Hij zal meer kracht ontvangen dan hij zich ooit had voorgesteld als de leden van de kerk voor hem bidden.” (Improvement Era, mei 1941, blz. 288.)
‘Dat zijn eerlijke woorden van erkenning, profetische woorden.
‘Zijn verhaal (…) is er een van trouw aan de taak van apostel, wiens roeping het is om een bijzondere getuige te zijn “van de naam van Christus in de ganse wereld”. [LV 107:23.]
‘Als onderdeel van die taak heeft hij in opdracht van het Eerste Presidium veel delen van de aarde bezocht, om zijn stem duidelijk te laten horen en om te getuigen van de goddelijke Verlosser van de mensheid.
‘Hij heeft herhaaldelijk de woorden van Paulus aan de Korintiërs geciteerd: “Indien de bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich gereed maken tot de strijd?” (1 Korintiërs 14:8.) Er is niets onduidelijk aan de boodschap van Harold B. Lee. Zonder dubbelzinnigheid en met de zekerheid van een duidelijke overtuiging heeft hij zijn getuigenis aan alle lagen van de bevolking op aarde gegeven. (…) Hij is nooit afgezwakt in zijn taak om als dienstknecht van God van de waarheid te getuigen. Zendelingen zijn aangemoedigd om beter hun best te doen, leden van de kerk hebben zich voorgenomen om het evangelie beter na te leven, onderzoekers die naar zijn getuigenis luisterden, zijn geraakt. Hij heeft zichzelf niet gespaard en heeft zelfs zijn gezondheid op het spel gezet door een ongenadig werkschema te volgen. Zij die hem goed kennen, wisten dat hij maandenlang met pijn door het leven ging. (…) Door zijn eigen ziekte was hij in staat om mee te voelen met het leed van anderen. Hij heeft veel gereisd om de heiligen aan te moedigen en te zegenen. Er zijn in veel landen mensen die met dankbaarheid getuigen van de wonderbaarlijke macht van het priesterschap die deze dienstknecht van God heeft laten zien.
‘Hij stond ook altijd open voor de eenzaamheid, de angst en de moeilijkheden van de militairen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, de oorlog met Korea en de oorlog in [Vietnam], leidde hij het programma voor kerkleden in de krijgsmacht. Hij heeft voortdurend tegen de algemene autoriteiten gezegd dat ook de militairen behoefte hebben aan het volledige programma van de kerk, met alle zegeningen en mogelijkheden die daaruit voortkomen. Hij heeft over land en zee gereisd om de leden van de kerk in militaire dienst te bezoeken. In 1955 bezocht hij Korea, dat toen nog steeds één groot militair kamp was, vermoeid en bedrukt. (…) De mensen met wie hij sprak zullen zijn vriendelijkheid, bezorgdheid en getuigenis van de allesoverheersende macht van God nooit vergeten. Hij troostte hen, hij stelde hen gerust en hij zorgde ervoor dat velen niet afgleden naar lager grond.
‘Hij heeft de getroffenen getroost. Uit persoonlijke ervaring wist hij hoe erg het was om een dierbare te verliezen. Hij bezocht een ringconferentie buiten Salt Lake City toen zijn lieve vrouw op sterven lag. Hij reisde de hele avond om snel bij haar te kunnen zijn. Toen hij thuiskwam, overleed ze. De mensen die hem in die donkere dagen na haar overlijden meemaakten, voelden een beetje hoe groot zijn verdriet was. Dat was in 1962. In 1965 overleed zijn lieve dochter Maurine, toen ouderling Lee voor de kerk in Hawaï was. Ze liet vier kinderen achter.
‘Deze schrijnende ervaringen, die moeilijk te dragen zijn, droegen bij tot zijn gevoeligheid ten opzichte van de moeilijkheden van anderen. Mensen die een soortgelijk verlies hebben geleden, vonden in hem een begripvolle vriend, iemand die door zijn eigen beproefde geloof een bron van kracht was geworden.
‘In 1963 trouwde hij met Freda Joan Jensen, die zijn leven opmerkelijk heeft aangevuld. Ontwikkeld en beschaafd voelt zij zich in de beste kringen thuis. Het is duidelijk dat ook zij het een en ander gepresteerd heeft. Begonnen als onderwijzeres, heeft ze het via verschillende leidinggevende posities geschopt tot inspectrice van het basisonderwijs in het schooldistrict Jordan (Salt Lake County). Ze is ook lid geweest van het algemeen bestuur van het jeugdwerk. Ze heeft thuis een vredige haven voor haar man geschapen, en een gastvrij onderkomen voor iedereen die bij hen thuis is geweest.
‘President David O. McKay, die zijn bestuurlijke vaardigheden herkende en de grondige kennis die ouderling Lee van de programma’s van de kerk had, benoemde hem tot voorzitter van een coördinatiecomité dat het gehele leerplan van de kerk zou coördineren. Dat leverde een grondige herziening van het lesmateriaal op, dat vele jaren was gebruikt, evenals een analyse van alle onderwijsorganisaties en –faciliteiten. Uit het vele werk dat onder zijn leiding verricht werd, is een gecoördineerd leerplan voortgekomen dat is ontwikkeld om de leden vertrouwd te maken met elk onderdeel van de kerk en haar leer, en om hun spiritualiteit te verhogen. De kracht van zijn leiderschap was in al zijn werk overduidelijk. Zijn hand was stevig, zijn doeleinden duidelijk gedefinieerd. De hele kerk heeft baat gehad bij zijn dienstbetoon.
‘Toen president McKay overleed en Joseph Fielding Smith de nieuwe president werd, werd ouderling Lee president van de Raad der Twaalf, en koos president Smith hem als eerste raadgever. Hoewel hij daardoor van enkele taken moest worden ontheven, bleef hij dezelfde doelen nastreven. Er werden programma’s ontwikkeld om de vaardigheid van leerkrachten in de kerk te verbeteren. Er werd een opleidingsprogramma voor bisschoppen ingesteld. Het wereldwijde zendingsprogramma werd versterkt. (…)
‘Toen president Joseph Fielding Smith op 2 juli 1972 overleed, was er geen twijfel in het hart van de andere leden van de Raad der Twaalf wie hem als president van de kerk moest opvolgen. Op vrijdagmorgen, 7 juli, kwamen ze in de heilige Salt Laketempel bijeen. Op die stille, heilige plaats luisterden ze nederig naar de influisteringen van de Geest. Iedereen kreeg dezelfde influisteringen. Harold Bingham Lee, door de Heer gekozen, vanaf zijn jeugd in de beginselen van het herstelde evangelie onderricht, verfijnd en gepolijst door 31 jaar als apostel werkzaam te zijn geweest, werd de nieuwe president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, en profeet, ziener en openbaarder. De handen van alle aanwezigen werden op zijn hoofd gelegd, en hij werd geordend als de gezalfde van de Heer om deze hoge en onvergelijkbare taak op zich te nemen.
‘Gesteund door het geloof en de gebeden van de heiligen in de wereld, is hij de presiderende hogepriester in het koninkrijk van God op aarde.’
President Harold B. Lee is zeventien maanden en negentien dagen profeet van de Heer geweest. In deze periode van verandering en groei hield hij toezicht op de organisatie van de eerste ringen in Chili en in Korea. Hij presideerde de eerste gebiedsconferenties in Mexico-Stad en München. Hij breidde het welzijnsprogramma van de kerk over de hele wereld nog verder uit. Hij overleed op 26 december 1973, en is 74 jaar oud geworden.