Hoofdstuk 8
Wij vertrouwen op Christus
‘Wij geloven in Christus. Wij prediken Christus. Wij vertrouwen op Christus. Hij is onze Verlosser, onze Heer en onze Heiland.’
Uit het leven van Gordon B. Hinckley
In de algemene aprilconferentie van 1975 vertelde ouderling Gordon B. Hinckley, die toen lid van het Quorum der Twaalf Apostelen was, de volgende ervaring:
‘We hielden onlangs open dagen in de Mesatempel (Arizona, VS). Na een volledige renovatie van het gebouw, gingen bijna een kwart miljoen mensen het prachtige interieur bezichtigen. Op de eerste dag hadden we geestelijken van andere godsdiensten als bijzondere gasten uitgenodigd. Honderden van hen gingen erop in. Ik had het voorrecht om hen aan het eind van de rondleiding toe te spreken en hun vragen te beantwoorden. Ik zei dat ik hun vragen graag wilde beantwoorden. Ze stelden er vele. Een van die vragen werd door een protestantse dominee gesteld.
‘Hij zei: “Ik heb dit hele gebouw doorzocht, een tempel die aan de voorkant de naam van Jezus Christus draagt, maar nergens heb ik een afbeelding gezien van het kruis, het symbool van het christendom. Ook op jullie kerken is geen kruis te bekennen. Hoe rijmt u dat met uw bewering dat u in Jezus Christus gelooft?”
‘Ik antwoordde: “Ik wil geen van mijn christelijke broeders beledigen, die het kruis gebruiken op de torenspitsen van hun kathedraal en op het altaar in hun kerk, die het op hun gewaden dragen en het op hun boeken en andere literatuur laten drukken. Maar voor ons is het kruis het symbool van de stervende Jezus, terwijl wij de levende Christus verkondigen.”
‘Toen vroeg hij: “Wat is dan wel het symbool van uw godsdienst?”
‘Ik antwoordde dat de levenswijze van onze leden de enige betekenisvolle uiting van onze godsdienst en in feite het symbool van onze godsverering moet worden. […]
‘Geen teken, geen kunstwerk, geen voorstelling of vorm is voldoende om de heerlijkheid en het wonder van de levende Christus weer te geven. Hij heeft ons geleerd wat dat symbool moet zijn: “Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht” (Johannes 14:15).
‘Als zijn volgeling kunnen we niet gemeen, onbetamelijk of onaangenaam zijn zonder zijn reputatie aan te tasten. Ook kunnen we niets goeds, vriendelijks of grootmoedigs doen zonder het symbool te polijsten van Hem wiens naam wij op ons hebben genomen.
‘Ons leven moet een symbool van zinvolle uitdrukking worden, het symbool van ons getuigenis van de levende Christus, de eeuwige Zoon van de levende God.
‘Zo eenvoudig is het, broeders en zusters, en zo diepzinnig, en dat kunnen we maar beter niet vergeten.’1
Leringen van Gordon B. Hinckley
1
Jezus Christus is de levende Zoon van de levende God.
Essentieel voor ons geloof is ons getuigenis dat Jezus Christus de Zoon van God is. […] Hij is de hoeksteen van de kerk die zijn naam draagt.2
Wij geloven in Christus. Wij prediken Christus. Wij vertrouwen op Christus. Hij is onze Verlosser, onze Heer en onze Heiland.3
Aardse bediening
Hij die de Zoon van God was, de Eniggeborene, verliet het celestiale hof van zijn Vader om het sterfelijk leven op Zich te nemen. Bij zijn geboorte zongen de engelen en brachten de wijzen Hem geschenken. Hij groeide op zoals andere jongens in Nazareth in Galilea. Daar ‘nam [Hij] toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen’ (Lukas 2:52).
Hij bezocht Jeruzalem met Maria en Jozef toen hij twaalf was. Op weg naar huis konden ze Hem niet vinden. Ze keerden terug naar Jeruzalem en vonden Hem in de tempel, waar Hij met de leraars in gesprek was. Toen Maria Hem berispte omdat Hij weggegaan was, antwoordde Hij: ‘Wist u niet dat Ik moet zijn in de dingen van Mijn Vader?’ (Lukas 2:49.) Zijn woorden waren een voorbode van zijn latere bediening.
Die bediening begon toen Hij zich in de Jordaan door zijn neef Johannes liet dopen. Toen Hij uit het water kwam, daalde de Heilige Geest als een duif op Hem neer en hoorde men de stem van zijn Vader die zei: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!’ (Mattheüs 3:17.) Die verklaring was de bevestiging van zijn goddelijkheid.
Hij vastte veertig dagen lang en werd door de duivel verzocht die Hem van zijn goddelijke zending wilde afleiden. Hij antwoordde de tegenstander: ‘U zult de Heere, uw God, niet verzoeken’ (Mattheüs 4:7), waarmee Hij nogmaals aangaf dat Hij de Zoon van God was.
Hij bewandelde de stoffige wegen van Palestina. Hij had geen thuis, geen plek om zijn hoofd te ruste te leggen. Hij verkondigde het evangelie van vrede. Hij spoorde aan tot grootmoedigheid en liefde. ‘Als iemand u voor het gerecht wil dagen en uw onderkleding nemen, geef hem dan ook het bovenkleed’ (Mattheüs 5:40).
Hij onderwees door gelijkenissen. Hij verrichtte wonderen die daarvoor of erna nooit meer zijn verricht. Hij genas mensen die langdurig ziek waren. Hij liet de blinden zien, de doven horen en de verlamden lopen. Hij wekte de doden op, en zij leefden en betuigden Hem lof. Dat had niemand ooit gedaan.
Hij had enkele volgelingen, maar de meeste mensen hadden een hekel aan Hem. Hij noemde de Schriftgeleerden en Farizeeën huichelaars en vergeleek hen met witgepleisterde graven. Zij smeedden plannen tegen Hem. Hij verdreef de geldwisselaars uit het huis van de Heer. Zij voegden zich ongetwijfeld bij degenen die Hem wilden vernietigen. Maar Hij liet Zich niet afschrikken. Hij ging het land door ‘terwijl Hij goeddeed’ (Handelingen 10:38).
Was dat alles niet voldoende om zijn nagedachtenis onsterfelijk te maken? Was dat niet voldoende om Hem onder, en zelfs boven, de groten te rekenen die op aarde geleefd hebben en om hun woorden en daden herdacht worden? Hij hoorde beslist tot de gelederen van de grote profeten aller tijden thuis.
Maar dat alles was voor de Zoon van de Almachtige niet voldoende. Het was slechts het begin van de grotere dingen die Hem te wachten stonden. Die werden op een vreemde en verschrikkelijke manier tot stand gebracht.4
Aanhouding, kruisiging en dood
Hij werd verraden, aangehouden en veroordeeld om na een vreselijk lijden aan het kruis te sterven. Zijn levende lichaam werd aan een houten kruis genageld. In onbeschrijfelijke pijn vloeide zijn leven langzaam weg. Toen Hij nog ademde, riep Hij uit: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Lukas 23:34).
De aarde beefde toen Hij de geest gaf. De hoofdman die dat alles gezien had, getuigde plechtig: ‘Werkelijk, Dit was Gods Zoon!’ (Mattheüs 27:54.)
Zij die Hem liefhadden, haalden zijn lichaam van het kruis. Ze kleedden het en legden het in een nieuw graf. […]
Zijn vrienden moeten geweend hebben. De apostelen die Hij liefhad en die Hij als getuige van zijn goddelijkheid geroepen had, weenden. De vrouwen die Hem liefhadden, weenden. Geen van hen had begrepen wat Hij gezegd had over op de derde dag opstaan. Hoe konden ze dat ook begrijpen? Het was nog nooit eerder gebeurd. Het had geen enkel precedent. Zelfs voor hen was het ongelofelijk.
Ze moeten zich verschrikkelijk ontmoedigd, wanhopig en ellendig gevoeld hebben bij de gedachte aan hun Heer, die hen in de dood ontnomen was.5
Opstanding
Maar dat was niet het einde. Op de ochtend van de derde dag keerden Maria Magdalena en de andere Maria terug naar het graf. Tot hun stomme verbazing was de steen weggerold en was het graf open. Ze keken naar binnen. Twee personen in witte kleding zaten aan weerszijden van de plek waar Hij gelegen had. Een engel verscheen aan hen en zei: ‘Waarom zoekt u de Levende bij de doden?
‘Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. Herinner u hoe Hij tot u gesproken heeft, toen Hij nog in Galilea was:
‘De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in handen van zondige mensen en gekruisigd worden en op de derde dag opstaan’ (Lukas 24:5–7).
Die eenvoudige woorden — ‘Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt’ — zijn de diepzinningste woorden in alle literatuur geworden. Ze zijn de verklaring van het lege graf. Ze zijn de vervulling van alles wat Hij over zijn opstanding gezegd had. Ze zijn het triomfantelijke antwoord op de vraag van ieder persoon die ooit op aarde geboren is.
De herrezen Heer sprak tot Maria en zij antwoordde. Hij was geen spook. Het was geen verbeelding. Hij was echt, zo echt als Hij in het sterfelijk leven was geweest. Hij liet zich echter niet door haar aanraken. Hij was nog niet naar zijn Vader in de hemel opgevaren. Dat zou kort daarna gebeuren. Wat een hereniging moet dat geweest zijn: omarmd te worden door de Vader die Hem liefhad en die in zijn uren vol kwelling ook om Hem geweend moet hebben.
Hij verscheen nog aan twee mannen op weg naar Emmaüs. Hij sprak en at met ze. Hij bezocht de apostelen, die achter gesloten deuren bijeenkwamen en Hij onderrichtte hen. Thomas was er die eerste keer niet bij. De tweede keer nodigde de Heer hem uit om zijn handen en zijn zijde aan te raken. In absolute verbazing riep hij uit: ‘Mijn Heere en mijn God!’ (Johannes 20:28.) Bij een [andere] gelegenheid sprak Hij tot vijfhonderd mensen. […]
En er is nog een getuige. Het Boek van Mormon, dat met de Bijbel hand in hand gaat, getuigt dat Hij niet alleen aan de mensen in de Oude Wereld verschenen is, maar ook aan de mensen in de Nieuwe Wereld. Want had Hij niet gezegd: ‘Ik heb nog andere schapen, die niet van deze schaapskooi zijn; ook die moet Ik binnenbrengen, en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één Herder’? (Johannes 10:16.)
Na zijn opstanding verscheen Hij aan de mensen in dat deel van de wereld. Toen Hij door de wolken neerdaalde, klonk de stem van God de eeuwige Vader die plechtig verklaarde: ‘Zie mijn geliefde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb, in wie Ik mijn naam heb verheerlijkt; luister naar Hem’ (3 Nephi 11:7). […]
En alsof dat alles niet genoeg is, hebben we het getuigenis — vast, zeker en ondubbelzinnig — van Joseph Smith, de grote profeet van deze bedeling. Hij ging als jongen het bos in om te bidden voor verlichting en begrip. En er verschenen boven hem in de lucht twee Personen aan hem, wier glans en heerlijkheid elke beschrijving tartten. Een van Hen sprak tot hem, hem bij de naam noemend, en zei, wijzend op de ander: ‘Dit is mijn geliefde Zoon. Hoor Hem!’ [Geschiedenis van Joseph Smith 1:17.]
Diezelfde Joseph verklaarde bij een volgende gelegenheid: ‘Wij aanschouwden de heerlijkheid van de Zoon, aan de rechterhand van de Vader, en ontvingen van zijn volheid; […]
‘En nu, na de vele getuigenissen die van Hem zijn gegeven, is dit het getuigenis, het laatste van alle, dat wij van Hem geven: dat Hij leeft!’ (LV 76:20, 22.)6
Voor iedereen die twijfelt, herhaal ik wat Thomas te horen kreeg toen hij de wonden in de handen van de Heer betastte: ‘Wees niet ongelovig, maar gelovig’ [Johannes 20:27]. Geloof in Jezus Christus, de Zoon van God, de belangrijkste persoon in tijd en eeuwigheid. Geloof dat zijn ongeëvenaarde leven lang vóór de vorming van de wereld is begonnen. Geloof dat Hij de Schepper was van de aarde waarop wij leven. Geloof dat Hij de Jehova van het Oude Testament was, dat Hij de Messias van het Nieuwe Testament was, dat Hij stierf en werd opgewekt, dat Hij het westelijk halfrond bezocht en er de mensen onderwees, dat Hij deze laatste evangeliebedeling inluidde, en dat Hij leeft, de levende Zoon van de levende God, onze Heiland en Verlosser.7
2
Iedereen kan te weten komen dat Jezus Christus de Zoon van God en de Verlosser van de wereld is, die uit het graf opgestaan is.
Er woedt een […] strijd om het geloof van de mens, maar de twee kampen zijn niet altijd […] duidelijk gedefinieerd, want zelfs in het christelijke kamp zijn er mensen die de goddelijkheid van de Christus in wiens naam zij spreken, trachten te vernietigen. We zouden ze kunnen negeren als hun stem niet zou verleidelijk was, als hun invloed niet zo uitgebreid was, als hun redenering niet zo subtiel was.
[…] Menigten komen op duizenden heuvels bijeen om de dageraad van paasmorgen te verwelkomen en zich aan het verhaal van de Christus te herinneren, wiens opstanding ze gedenken. Predikanten van vele godsdiensten vertellen het verhaal van het lege graf in prachtige, hoopgevende woorden. Ik stel hun — en u — deze vraag: ‘Gelooft u het eigenlijk wel?’
Gelooft u echt dat Jezus, de Zoon van God, letterlijk het nageslacht van de Vader was?
Gelooft u dat de stem van God, de eeuwige Vader, boven de Jordaan te horen was en zei: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb’? (Mattheüs 3:17.)
Gelooft u dat diezelfde Jezus wonderen heeft verricht, de zieken heeft genezen, de doden heeft opgewekt?
Gelooft u dat Hij na zijn dood op Golgotha en zijn begrafenis in het graf van Jozef na drie dagen levend tevoorschijn is gekomen?
Gelooft u echt dat Hij nog steeds leeft — echt, dynamisch en persoonlijk — en dat Hij zal terugkeren, zoals de engelen bij zijn hemelvaart hebben beloofd?
Gelooft u die dingen echt? Zo ja, dan maakt u deel uit van een slinkend aantal letterlijke gelovigen die steeds meer door filosofen uitgelachen worden, die steeds meer door bepaalde leraars bespot worden, die steeds meer door een groeiend aantal geestelijken en invloedrijke theologen voor gek verklaard worden.
[…] In de ogen van die intellectuelen zijn dit fabeltjes — de geboorte van Jezus als de Zoon van God van wie de engelen in Judea zongen; de Man die wonderen verrichtte, de zieken genas en de doden opwekte; de Christus die uit het graf opstond; de hemelvaart en de beloofde wederkomst.
Die moderne theologen ontdoen Hem van zijn goddelijkheid en vragen zich dan af waarom men Hem niet aanbidt.
Die intelligente geleerden hebben Jezus zijn goddelijke mantel ontnomen, waardoor een doodgewone man overblijft. Ze hebben geprobeerd om Hem in hun eigen beperkte ideeën te passen. Ze hebben Hem van zijn goddelijke Zoonschap beroofd en de wereld haar rechtmatige Koning ontnomen. […]
Ik getuig plechtig dat God niet dood is, behalve als Hij met een levenloze interpretatie bezien wordt. […]
We hebben meer dan een aannemelijk geloof nodig. We moeten zijn unieke en onvergelijkbare positie als de goddelijke Verlosser begrijpen en Hem en zijn boodschap als de Zoon van God toejuichen.
Iedereen die de prijs wil betalen, kan dat begrip en dat enthousiasme verwerven. Ze zijn niet onverenigbaar met een hogere opleiding, maar we krijgen ze niet door alleen filosofische werken te lezen. Nee, we krijgen ze door een veel eenvoudiger proces. Wat van God is, wordt door de Geest van God begrepen (zie 1 Korinthe 2:11). Zo zegt het woord van openbaring.
Begrip van en enthousiasme voor de Heer vloeien voort uit het volgen van eenvoudige regels. […] Ik wil drie eenvoudige, bijna afgezaagde, maar fundamentele regels voorstellen die de moeite lonen. […]
De eerste is lezen — het woord van de Heer lezen. […] Lees bijvoorbeeld het evangelie van Johannes helemaal door. Laat de Heer zelf tot u spreken, dan krijgt u met zijn woorden een stille overtuiging die de woorden van zijn critici nietszeggend maakt. Lees ook het testament van de Nieuwe Wereld, het Boek van Mormon, dat is voortgebracht als getuigenis ‘dat Jezus de Christus is, de Eeuwige God, die Zich aan alle natiën openbaart’ (Titelblad van het Boek van Mormon).
De volgende is dienen — dien in het werk van de Heer. […] De zaak van Christus heeft geen behoefte aan uw twijfels; ze heeft uw kracht, tijd en talenten nodig; en als u die toewijdt, zal uw geloof groeien en zullen uw twijfels verdwijnen. […]
De derde is bidden. Spreek met uw eeuwige Vader in de naam van zijn geliefde Zoon. ‘Zie,’ zegt Hij, ‘Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem gebruiken, en hij met Mij’ (Openbaring 3:20).
Dat is zijn uitnodiging en Hij houdt Zich aan zijn belofte. Het is onwaarschijnlijk dat u hemelse stemmen zult horen, maar u zult daarentegen wel een vredige en zekere bevestiging uit de hemel ontvangen. […]
Te midden van alle filosofische verwarring, zogenaamd verheven kritiek en negatieve theologie zult u van de Heilige Geest een bevestiging ontvangen dat Jezus inderdaad de Zoon van God is, geboren in het vlees, de Verlosser van de wereld die uit het graf opgestaan is, de Heer die als Koning der koningen zal wederkeren. U hebt de kans om dat te ontdekken. Het is uw plicht om dat te weten te komen.8
3
We moeten ons voortdurend afvragen: wat zal ik doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?
Ik stel de vraag die Pilatus tweeduizend jaar geleden stelde nogmaals: ‘Wat zal ik dan doen met Jezus, Die Christus genoemd wordt?’ (Mattheüs 27:22.) Dat moeten wij ons voortdurend afvragen: wat zal ik doen met Jezus, die Christus genoemd wordt? Wat zal ik met zijn leringen doen en hoe laat ik ze een onmisbaar deel van mijn leven uitmaken? […]
‘Zie het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt!’ (Johannes 1:29.) Wat zou ons leven armzalig zijn zonder de invloed van zijn leringen en zijn niet te evenaren voorbeeld. De lessen over de andere wang toekeren, de tweede mijl gaan, de terugkeer van de verloren zoon en talrijke andere onvolprezen leringen zijn door de eeuwen heen tot ons gekomen als een katalysator om uit onze onderlinge onmenselijkheid toch goedheid en barmhartigheid tevoorschijn te brengen.
Onmenselijkheid heerst waar Christus verbannen is. Daar waar Christus erkend en zijn leringen nageleefd worden, heersen vriendelijkheid en lankmoedigheid.
Wat zullen wij dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt? ‘Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is en wat de Heere van u vraagt: niets anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God’ (Micha 6:8).
‘Daarom zeg Ik u, dat u elkaar dient te vergeven, want wie zijn broeder zijn overtredingen niet vergeeft, staat veroordeeld voor het aangezicht van de Heer, want in hem verblijft de grotere zonde’ (LV 64:9). […]
Wat zullen wij dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt? ‘Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald. Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest en u hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen’ (Mattheüs 25:35–36). […]
Wat zullen wij doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?
Leer van Hem. Bestudeer de Schriften want zij getuigen van Hem. Denk na over het wonder van zijn leven en zijn zending. Probeer zijn voorbeeld wat ijveriger te volgen en zijn leringen beter na te leven.9
4
Wij vertrouwen op Christus als de rots van ons heil, onze kracht, onze troost en de kern van onze godsdienst.
We weten niet wat vóór ons ligt. We weten niet wat de komende dagen zullen brengen. We leven in een onzekere wereld. Sommigen zullen veel succes hebben. Anderen zullen teleurstelling kennen. Sommigen zullen veel vreugde en blijdschap, een goede gezondheid en een genadig leven hebben. Anderen krijgen misschien met ziekte en een mate van verdriet te maken. We weten het niet. Maar één ding weten we wel. Net als de poolster aan de hemel is de Verlosser van de wereld, de Zoon van God, betrouwbaar en onfeilbaar. Hij is het anker van ons onsterfelijke leven, ongeacht wat de toekomst brengt. Hij is de rots van ons heil, onze kracht, onze troost, de kern van onze godsdienst.
In zonneschijn en schaduw vertrouwen wij op Hem. Hij is er om ons gerust te stellen en ons toe te lachen.10
Ik weet dat mijn Verlosser leeft,
herrezen Heiland, Zone Gods,
verwinnaar, boven pijn en dood,
mijn Koning, Leider en mijn Rots.
Hij leeft, de Bron van mijn geloof,
de Hoop van ieder mens op aard’,
het Baken naar een beter oord,
het Licht waardoor de doodsnacht klaart.
O, schenk mij toch uw goede Geest,
uw vrede, die van angst bevrijdt,
de kracht op ’t smalle pad te gaan
dat voert naar eeuw’ge zaligheid.11
Suggesties voor studie en onderwijs
Vragen
-
Neem president Hinckleys getuigenis in onderdeel 1 door en neem de tijd om over uw eigen getuigenis van Jezus Christus na te denken. Waarom bent u dankbaar voor de bediening en de verzoening van de Heiland? Welke verhalen en leringen uit het leven van de Heiland hebben voor u een bijzondere betekenis?
-
Stel uzelf de vragen in onderdeel 2. Welke invloed hebben uw vragen op uw dagelijkse leven? Neem in hetzelfde deel president Hinckleys drie ‘eenvoudige regels’ voor het begrijpen van ‘wat van God is’ door. Hoe hebben die beginselen u in staat gesteld uw geestelijk begrip te verruimen?
-
President Hinckley stelde meermaals de vraag: ‘Wat zullen wij doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?’ (Onderdeel 3.) Wat kunnen we van zijn antwoorden leren? Denk na over hoe u die vraag zou beantwoorden. In welk opzicht zou uw leven anders zijn als u de leringen en het voorbeeld van de Heiland niet had?
-
President Hinckley beklemtoonde dat Jezus Christus ons anker in een onzekere wereld is (zie onderdeel 4). Wanneer hebt u in moeilijke tijden de kracht en troost van de Heiland gevoeld? Denk na over elke regel van president Hinckleys lofzang in onderdeel 4. Op welke manieren is Christus ‘de Hoop van ieder mens’? Hoe is Hij ons ‘Baken naar een beter oord’?
Relevante Schriftteksten
Lukas 24:36–39; Johannes 1:1–14; Handelingen 4:10–12; 2 Nephi 2:8; 25:26; Alma 5:48; LV 110:3–4
Studietip
‘Plan studieactiviteiten die uw geloof in de Heiland versterken.’ (Predik mijn evangelie [2004], 22.) U kunt u tijdens uw studie eventueel deze of vergelijkbare vragen stellen: hoe kunnen deze leringen mijn begrip van de verzoening van Jezus Christus verruimen? Hoe kan ik aan de hand van deze leringen in grotere mate zoals de Heiland worden?