Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 9: Ons getuigenis: een kostbare gave


Hoofdstuk 9

Ons getuigenis: een kostbare gave

‘We spreken verschillende talen. Onze omstandigheden verschillen. Maar in ons hart brandt hetzelfde getuigenis.’

Uit het leven van Gordon B. Hinckley

President Gordon B. Hinckley heeft gezegd: ‘Mijn vroegste herinnering aan geestelijke gevoelens dateert ongeveer uit de tijd dat ik vijf was. Ik huilde van de oorpijn. […] Mijn moeder vulde een zakje met keukenzout en verwarmde het op de kachel. Mijn vader legde zijn handen zachtjes op mijn hoofd en gaf me een zalving waarbij hij de pijn en de ziekte door het gezag van het heilig priesterschap en in de naam van Jezus Christus gebood te verdwijnen. Toen nam hij me teder in zijn armen en legde het warme zakje met zout op mijn oor. De pijn nam af en verdween. Ik viel in de veilige omarming van mijn vader in slaap, terwijl de woorden van zijn zegen door mijn hoofd gingen. Dat is mijn vroegste herinnering aan de uitoefening van het gezag van het priesterschap in de naam van de Heer.

‘Later in mijn jeugd sliepen mijn broer en ik in de winter in een onverwarmde slaapkamer. […] Voordat we in ons warme bed kropen, knielden we in gebed neer. Het waren eenvoudige uitingen van dankbaarheid. […] Ik herinner me dat ik na het “amen” in mijn bed sprong, de dekens tot aan mijn kin optrok en nadacht over wat ik tegen mijn hemelse Vader in de naam van zijn Zoon gezegd had. Ik wist niet veel van het evangelie. Maar er bleef een soort gevoel van vrede en veiligheid hangen door in en door de Heer Jezus met de hemel in contact te komen. […]

‘Dat getuigenis groeide in mijn hart toen ik als zendeling in het Nieuwe Testament en in het Boek van Mormon, dat nader van Hem getuigde, las. Die kennis werd het fundament van mijn leven, gegrondvest op de basis van beantwoorde gebeden in mijn jeugd. Sindsdien is mijn geloof nog veel meer gegroeid. Ik ben zijn apostel geworden, aangesteld om zijn wil te doen en zijn woord te verkondigen. Ik ben zijn getuige voor de wereld geworden.’1

Heer Jezus Christus

Als heiligen der laatste dagen zijn we eensgezind in ons getuigenis van Jezus Christus.

Leringen van Gordon B. Hinckley

1

Ons getuigenis is de grote kracht van de kerk en de bron van geloof en activiteit.

We zijn een grote wereldwijde familie geworden. We spreken verschillende talen. Onze omstandigheden verschillen. Maar in ons hart brandt hetzelfde getuigenis: we weten dat God leeft en dat Hij zijn heilige werk leidt. We weten dat Jezus onze Verlosser is en aan het hoofd staat van de kerk die zijn naam draagt. We weten dat Joseph Smith een profeet was en is die aan het hoofd van de bedeling van de volheid der tijden staat. We weten dat het priesterschap door hem hersteld is en dat het in een ononderbroken lijn tot ons gekomen is. We weten dat het Boek van Mormon een ware getuige van het bestaan en de goddelijkheid van de Heer Jezus Christus is.2

Dat wat we een getuigenis noemen, is de grote kracht van de kerk. Het is de bron van geloof en activiteit. […] Het is net zo reëel en machtig als elke andere kracht op aarde. De Heer heeft het beschreven toen hij tegen Nicodemus zei: ‘De wind waait waarheen hij wil en u hoort zijn geluid, maar u weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat; zo is het met iedereen die uit de Geest geboren is’ (Johannes 3:8). Dat wat we een getuigenis noemen, is moeilijk te definiëren, maar de vruchten ervan zijn duidelijk zichtbaar. De Heilige Geest getuigt door ons.3

2

Ons getuigenis is een stille, bemoedigende stem die ons steunt als we in geloof wandelen en die ons tot actie aanzet.

Dankzij hun persoonlijk getuigenis veranderen mensen als ze zich bij de kerk aansluiten. Het is het element dat de leden motiveert om alles achter te laten in dienst van de Heer. Het is de stille, bemoedigende stem die de mensen die tot het eind van hun leven in geloof wandelen, steunt.

Het is iets mysterieus en geweldigs, een geschenk van God aan de mens. Het schuift rijkdom of armoede opzij als men geroepen wordt om te dienen. Het getuigenis dat onze leden in hun hart dragen, zet hen aan tot het uitvoeren van een dwingende plicht. Zowel jong als oud kan een getuigenis hebben. De seminariecursisten, zendelingen, bisschoppen en ringpresidenten, zendingspresidenten, ZHV-zusters en alle algemene autoriteiten hebben er één. Ook zij die geen roeping hebben, geven hun getuigenis. Het is de kern van dit werk. Het is datgene dat het werk van de kerk wereldwijd voorwaarts stuwt. Het zet aan tot actie. Het eist van ons dat we doen wat van ons gevraagd wordt. Het geeft ons de verzekering dat het leven zinvol is, dat sommige dingen van veel groter belang zijn dan andere, dat wij op een eeuwige reis zijn, dat wij God rekenschap verschuldigd zijn. […]

Het is dat element, al is het aanvankelijk enigszins zwak, wat onderzoekers tot bekering aanspoort. Het stuwt elke bekeerling naar een gevoel van veiligheid in zijn geloof. […]

Overal waar de kerk gevestigd is, voelen we die kracht. We staan op en zeggen dat we het weten. […] Het feit is dat wij echt weten dat God leeft, dat Jezus werkelijk de Christus is, en dat dit hun werk en hun koninkrijk is. De woorden zijn eenvoudig; ze komen uit het hart. Het is overal waar de kerk gevestigd is, waar de zendelingen het evangelie verkondigen, waar de leden over hun geloof vertellen.

Het is niet te verloochenen. Tegenstanders kunnen eindeloos Schriftteksten aanhalen en leerstellingen beargumenteren. Ze kunnen slim en overtuigend zijn. Maar er is niets in te brengen tegen de uitspraak ‘Ik weet dat’. Misschien aanvaardt men de stelling niet, maar wie kan de zachte stem van de ziel die met persoonlijke overtuiging spreekt, verloochenen of ontkennen?4

‘Licht in ons leven’

[David Castañeda] woonde met zijn vrouw, Tomasa, en hun kinderen op een vervallen boerderij op een droog stuk land vlak bij Torréon (Mexico). Ze hadden dertig kippen, twee varkens en één mager paard. De kippen leverden wat eieren op om in hun onderhoud te voorzien en wat pesos te verdienen. Ze waren arm. Toen kwamen de zendelingen aan de deur. Zuster Castañeda zei: ‘De zendelingen deden ons de oogkleppen af en brachten licht in ons leven. Wij wisten niets van Jezus Christus af. Wij wisten niets van God af, totdat zij kwamen.’

Zij was twee jaar naar school geweest, haar man nooit. De zendelingen gaven hun les, waarna ze zich uiteindelijk lieten dopen. […] Geleidelijk aan bouwden zij een bloeiend bedrijf op, waarin de vader en zijn vijf zoons werkten. Met eenvoudig geloof betaalden zij hun tiende. Zij stelden hun vertrouwen in de Heer. Zij leefden het evangelie na. Zij vervulden hun kerkroepingen getrouw. Vier zoons en drie dochters gingen op zending. […] Ze zijn door hun criticasters bespot. Hun antwoord is hun getuigenis van Gods macht in hun leven.

Zo’n tweehonderd familieleden en vrienden zijn door hun invloed lid van de kerk geworden. Meer dan dertig zoons en dochters van familieleden en vrienden hebben een zending vervuld. Zij hebben de kerk hun grond geschonken. Er staat nu een kerk op.

De kinderen, die nu volwassen zijn, gaan om de beurt maandelijks met hun ouders naar Mexico-Stad om er tempelwerk te doen. Zij zijn een levend getuigenis van de grote macht van dit werk van de Heer om de mensen te verheffen en te veranderen. Zij zijn kenmerkend voor vele duizenden mensen over de hele wereld die het wonder van het mormonisme ervaren als zij een getuigenis van de goddelijkheid van dit werk krijgen.5

‘Het is toch waar? Wat doet de rest er dan toe?’

Ik maakte kennis met een marineofficier uit een verafgelegen land. Hij was een briljante jonge man die voor een hogere opleiding naar de Verenigde Staten gestuurd was. Het gedrag van enkele mensen in de Amerikaanse marine stond hem zo goed aan dat hij hun vroeg om hem over hun geloof te vertellen. Dat deden ze. Hij was weliswaar geen christen, maar het interesseerde hem. Ze vertelden hem over de Heiland van de wereld, Jezus Christus, die in Bethlehem geboren was en zijn leven voor de hele mensheid gegeven had. Ze vertelden hem over de verschijning van God, de eeuwige Vader, en de herrezen Heer aan de jonge Joseph Smith. Ze vertelden over hedendaagse profeten. Ze onderwezen hem in het evangelie van de Meester. De Geest raakte zijn hart en hij liet zich dopen.

Vlak vóór hij naar zijn vaderland zou terugkeren, werd hij aan mij voorgesteld. We bespraken dit alles, waarna ik zei: ‘De mensen in uw land zijn niet christelijk. Wat gebeurt er als u als christen, en nog wel als mormoons christen, thuiskomt?’

Zijn gezicht betrok. Hij antwoordde: ‘Mijn familie zal teleurgesteld zijn. Ze zullen me misschien verstoten en als dood beschouwen. Wat mijn toekomst en mijn loopbaan betreft, zouden alle kansen uitgesloten kunnen zijn.’

Ik vroeg: ‘Bent u bereid om zo’n hoge prijs voor het evangelie te betalen?’

Zijn donkere, betraande ogen schitterden in zijn knappe bruine gelaat. Hij antwoordde: ‘Het is toch waar?’

Beschaamd dat ik die vraag gesteld had, zei ik: ‘Ja, dat is het zeker.’

Waarop hij antwoordde: ‘Wat doet de rest er dan toe?’

Die vragen wil ik aan u voorleggen: ‘Het is toch waar? Wat doet de rest er dan toe?’6

Een nieuwe kijk op het leven

Ik heb eens geluisterd naar de ervaring van een ingenieur die pas lid van de kerk geworden was. Toen de zendelingen bij hen hadden aangebeld, had zijn vrouw hen binnengelaten. Zij had enthousiast op hun boodschap gereageerd, terwijl hij eerder het gevoel had dat hij tegen zijn wil werd meegesleept. Op zekere avond zei ze dat ze zich wilde laten dopen. Hij werd woedend. Wist ze niet wat dat inhield? Ze zouden hun tijd moeten investeren. Ze zouden tiende moeten betalen. Ze zouden hun vrienden moeten opgeven. Ze zouden moeten stoppen met roken. Hij trok boos zijn jas aan, liep de avondlucht in en sloeg de deur hard achter zich dicht. Hij trok door de straten en vervloekte zijn vrouw, de zendelingen en zichzelf omdat hij had toegestaan dat ze hun onderrichtten. Na een tijdje werd hij moe. Zijn woede ebde weg en op de een of andere manier kreeg hij de geest van gebed in zijn hart. Hij bad onder het wandelen. Hij smeekte God om zijn vragen te beantwoorden. En toen kreeg hij een duidelijke en onmiskenbare ingeving alsof hij een stem hoorde die zei: ‘Het is waar.’

‘Het is waar’, herhaalde hij telkens weer in zichzelf. ‘Het is waar.’ Vrede vervulde zijn hart. Toen hij naar huis ging, begonnen de beperkingen, eisen en voorwaarden waarover hij zich zo kwaad gemaakt had eerder gelegenheden te lijken. Bij het binnenkomen, zag hij zijn vrouw in gebed neergeknield.

[…] Hij sprak tot de aanwezigen in de bijeenkomst waar hij dit vertelde over de vreugde die ze gevonden hadden. Tiende was geen probleem. Iets van hun middelen aan God geven, die hun zoveel gegeven had, leek slechts een klein offer. Tijd inruimen om anderen te dienen was geen probleem. Daarvoor moesten ze de uren in de week alleen maar een beetje zorgvuldiger beheren. Taken waren geen probleem. Daardoor konden ze groeien en kregen ze een nieuwe kijk op het leven. Deze intelligente, geschoolde man, deze ingenieur die gewend was om met de feiten van de stoffelijke wereld waarin we leven om te gaan, getuigde vervolgens met tranen in de ogen van het wonder dat in zijn leven was gekomen.7

man in gebed

‘Wie kan de zachte stem van de ziel die met persoonlijke overtuiging spreekt, verloochenen of ontkennen?’

‘Mijn kostbaarste bezit’

Jaren geleden sprak een hoogopgeleide jonge vrouw in Berchtesgaden (Duitsland) op een conferentie van militairen die lid van de kerk waren. Ik was daar ook aanwezig. Ze was majoor in het leger, arts en een zeer gerespecteerd specialiste. Ze zei:

‘Meer dan wat dan ook ter wereld wilde ik God dienen. Maar hoe hard ik het ook probeerde, ik kon Hem maar niet vinden. Het wonder is dat Hij mij vond. In september 1969 was ik op een zaterdagmiddag thuis in Berkeley (Californië, VS) toen er werd aangebeld. Er stonden twee jonge mannen voor de deur. Ze droegen een net pak, een wit overhemd en een das. Hun haar was netjes gekamd. Ik was zo onder de indruk dat ik zei: ‘Ik weet niet wat u verkoopt, maar ik koop het.’ Een van hen zei: ‘We verkopen niets. We zijn zendelingen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen en willen graag even met u praten.’ Ik liet ze binnen en ze vertelden me over hun geloof.

‘Dat was het begin van mijn getuigenis. Ik ben ontzettend dankbaar voor het voorrecht en de eer om lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen te mogen zijn. De vreugde en gemoedsrust die ik dankzij dit blijde evangelie heb ontvangen, vormen een hemel op aarde. Mijn getuigenis van dit werk is mijn kostbaarste bezit. Het is een geschenk van mijn hemelse Vader, waarvoor ik eeuwig dankbaar zal zijn.’8

En zo is het ook met honderdduizenden mensen in vele landen — mannen en vrouwen met grote capaciteiten en een goede opleiding, afkomstig uit de zakenwereld en andere beroepen, verstandige en praktische mensen die hun werk in de wereld hebben, in wiens hart een stil getuigenis brandt dat God leeft, dat Jezus de Christus is, dat dit werk van God is, dat het op aarde hersteld is om allen tot zegen te zijn die gebruik willen maken van de kansen die het biedt.9

3

Iedereen kan een getuigenis van het bestaan van God en zijn geliefde Zoon en de herstelling van hun werk ontvangen.

Dit getuigenis kan de kostbaarste van alle gaven Gods zijn. Het is een hemels geschenk dat volgt op de juiste inspanning. Het is de kans, de taak van elk lid van deze kerk om in zichzelf een overtuiging te verkrijgen van de waarheid van dit geweldige werk van deze laatste dagen, en van Hen die aan het hoofd ervan staan, namelijk de levende God en de Heer Jezus Christus.

Jezus vertelde ons hoe we zo’n getuigenis kunnen ontvangen toen Hij zei: ‘Mijn onderricht is niet van Mij, maar van Hem Die Mij gezonden heeft.

‘Als iemand de wil heeft om Zijn wil te doen, zal hij van dit onderricht weten of het uit God is, of dat Ik vanuit Mijzelf spreek’ (Johannes 7:16–17).

We groeien in geloof en kennis als we dienen, studeren en bidden.

Toen Jezus de menigte van vijfduizend te eten gaf, erkenden ze het wonder dat Hij verricht had, en verwonderden ze zich erover. Sommigen kwamen terug. Hun onderwees Hij in de leer van zijn goddelijkheid, dat Hij het brood des levens was. Hij beschuldigde hen ervan niet in de leer geïnteresseerd te zijn, maar slechts in het stillen van hun lichamelijke honger. Sommigen zeiden bij het horen van zijn leer: ‘Dit woord is hard; wie kan het aanhoren?’ (Johannes 6:60.) Wie kan geloven wat die man verkondigt?

‘Van toen af trokken velen van Zijn discipelen zich terug en gingen niet meer met Hem mee.

‘Jezus dan zei [waarschijnlijk enigszins ontmoedigd] tegen de twaalf: Wilt u ook niet weggaan?

‘Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, naar wie zullen wij heen gaan? U hebt woorden van eeuwig leven.

‘En wij hebben geloofd en erkend dat U de Christus bent, de Zoon van de levende God’ (Johannes 6:66–69).

Dat is de grote vraag en we moeten allemaal het antwoord onder ogen zien. Indien niet naar U, ‘Heere, naar wie zullen wij [dan] heen gaan? U hebt woorden van eeuwig leven. En wij hebben geloofd en erkend dat U de Christus bent, de Zoon van de levende God.’

Het is die overtuiging, die innerlijke zekerheid van het bestaan van de levende God, van de goddelijkheid van zijn geliefde Zoon, van de herstelling van hun werk in deze tijd en van de heerlijke manifestaties die erop gevolgd zijn, die voor ieder van ons het fundament van ons geloof worden. Dat wordt ons getuigenis.

[…] Ik was onlangs in Palmyra (New York, VS) [dicht bij de plek waar Joseph Smith het eerste visioen ontving]. Van de gebeurtenissen die in die omgeving plaatsgevonden hebben, kan men alleen maar zeggen: ‘Ze hebben plaatsgevonden of ze hebben niet plaatsgevonden. Er is geen grijs gebied; we kunnen geen gematigde houding aannemen.’

En dan fluistert de stem van het geloof: ‘Het is allemaal echt gebeurd. Het is precies gegaan zoals hij zei dat het is gegaan.’

Daar in de buurt ligt de heuvel Cumorah. Daar kwam het oude verslag vandaan waaruit het Boek van Mormon vertaald is. Men moet de goddelijke oorsprong van dat boek aanvaarden of verwerpen. Iedereen die het in geloof leest en het bewijsmateriaal afweegt, wordt ertoe gebracht te zeggen: ‘Het is waar.’

En zo is het ook met andere elementen van dit wonderbaarlijke gegeven dat wij de herstelling van het evangelie, het priesterschap en de kerk vanouds noemen.

Dit getuigenis is nu net wat het altijd al was: een verklaring, een oprechte bewering van de waarheid zoals wij die kennen.10

4

We moeten ons getuigenis trouw blijven en anderen erover vertellen.

Paulus zei tegen Timotheüs: ‘Geef acht op uzelf’ — luister goed — ‘en op de leer. Volhard daarin. Want wanneer u dat doet, zult u zowel uzelf behouden als hen die u horen’ (1 Timotheüs 4:16). Wat gaf Paulus de jonge Timotheüs goede raad!

Hij zei verder: ‘Want God heeft ons niet gegeven een geest van vreesachtigheid, maar van kracht en liefde en bezonnenheid’ (2 Timotheüs 1:7). God heeft ons niet gegeven een geest van vreesachtigheid, maar van kracht — de kracht van de boodschap; en van liefde — liefde voor alle mensen, liefde voor wat we te bieden hebben; en bezonnenheid — de eenvoudige, begrijpelijke beginselen van het herstelde evangelie van Jezus Christus.

‘Schaam u dan niet voor het getuigenis van onze Heere’ (2 Timotheüs 1:8). Broeders en zusters, schaam u nooit voor het getuigenis van onze Heer. […] Dit is onze grote plicht, onze opdracht: ‘Want God heeft ons niet gegeven een geest van vreesachtigheid, maar van kracht en liefde en bezonnenheid. Schaam u dan niet voor het getuigenis van onze Heere.’11

Dit is Gods heilige werk. Dit is zijn kerk en koninkrijk. Het visioen dat Joseph in het heilige bos heeft gekregen, heeft echt zo plaatsgevonden. Ik weet volkomen zeker dat die gebeurtenis van groot belang is. Het Boek van Mormon is waar. Het getuigt van de Heer Jezus Christus. Zijn priesterschap is hersteld en is onder ons. De sleutels van het priesterschap, die door hemelse personen hersteld zijn, worden voor ons eeuwig welzijn aangewend. Dat is ons getuigenis — het uwe en het mijne — een getuigenis dat we trouw dienen te blijven, waarover we anderen moeten vertellen. Ik geef u dit getuigenis, mijn zegen en mijn liefde, en nodig u uit om deel te blijven uitmaken van dit grote wonder in de laatste dagen, namelijk De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.12

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Hoe draagt uw persoonlijke getuigenis bij tot de kracht van de kerk? (Zie onderdeel 1.)

  • President Hinckley beklemtoont dat ons getuigenis ons steunt en tot actie aanzet (zie onderdeel 2). Hoe heeft uw getuigenis u gesteund? Hoe heeft uw getuigenis uw daden beïnvloed? Hoe kunt u de verhalen in onderdeel 2 op uzelf toepassen?

  • Wat kunnen we van President Hinckleys onderwijs over het krijgen van een getuigenis leren? (Zie onderdeel 3.) Dankzij welke ervaringen hebt u een getuigenis ontvangen? Wat kunnen we doen om ons getuigenis te versterken?

  • Waarom wordt ons getuigenis sterker als we het geven? Hoe hebt u uw angst overwonnen om over uw getuigenis te vertellen? Hoe is het getuigenis van anderen u tot zegen geweest? (Zie onderdeel 4.)

Relevante Schriftteksten

1 Korinthe 12:3; 1 Petrus 3:15; Alma 5:43–46; 32:26–30; Moroni 10:3–5; LV 8:2–3; 80:3–5

Onderwijstip

‘Als u alle leerlingen persoonlijk leert kennen, zult u beter voorbereid zijn om de lessen op hun persoonlijke situatie af te stemmen. Door dit begrip zult u manieren kunnen vinden om alle leerlingen aan de besprekingen en andere activiteiten te laten deelnemen.’ (Onderwijzen — geen grotere roeping [1999], 34.)

Noten

  1. ‘My Testimony’, Ensign, mei 2000, 70–71.

  2. ‘Listen by the Power of the Spirit’, Ensign, november 1996, 5.

  3. ‘Testimony’, Ensign, mei 1998, 69.

  4. ‘Testimony’, 69–70.

  5. ‘Testimony’, 70.

  6. ‘It’s True, Isn’t It?’ Ensign, juli 1993, 2.

  7. ‘It’s True, Isn’t It?’ 5.

  8. ‘It’s True, Isn’t It?’ 6.

  9. ‘It’s True, Isn’t It?’ 5.

  10. ‘Testimony’, 70–71.

  11. Discourses of President Gordon B. Hinckley, deel 2: 2000–2004 (2005), 369.

  12. ‘A Perfect Brightness of Hope: To New Members of the Church’, Ensign, oktober 2006, 5.