Is er geen balsem in Gilead?
De Heiland is niet alleen in staat om ons lichaam te genezen, maar ook – en dat is misschien nog belangrijker – ons hart.
Toen ik kort na mijn zending aan de Brigham Young University studeerde, kreeg ik een telefoontje van mijn vader. Hij zei dat hij alvleesklierkanker had, dat de prognose niet goed was, maar dat hij vastbesloten was om te genezen en zijn gewone leven weer op te pakken. Dat telefoontje was een ontnuchterend moment voor me. Mijn vader was mijn bisschop, mijn vriend en mijn adviseur. Mijn moeder, broers, zussen en ik dachten aan de toekomst, en die zag er somber uit. Mijn jongere broer, Dave, was op zending in New York en was op afstand betrokken bij deze moeilijke gezinsgebeurtenissen.
De dokters stelden voor om de verspreiding van de kanker met een operatie een halt toe te roepen. Onze familie vastte en bad vurig om een wonder. Ik vond dat we genoeg geloof hadden om mijn vader te laten genezen. Vlak voor de operatie gaven mijn oudere broer, Norm, en ik mijn vader een zalving. Met al het geloof dat we konden opbrengen, baden we dat hij mocht genezen.
De operatie zou uren moeten duren, maar na korte tijd kwam de dokter al in de wachtkamer met ons gezin praten. Hij zei dat ze al bij het begin van de operatie konden zien dat de kanker in mijn vaders lichaam was uitgezaaid. Op basis daarvan zeiden ze dat mijn vader nog maar een paar maanden te leven had. We zaten in zak en as.
Toen mijn vader na de operatie bijkwam, wilde hij graag horen of die een succes was geweest. We gaven hem het slechte nieuws.
We bleven vasten en bidden om een wonder. Toen mijn vaders gezondheid snel achteruitging, begonnen we te bidden dat hij geen pijn zou hebben. Uiteindelijk verslechterde zijn toestand en vroegen we de Heer om hem spoedig uit zijn lijden te verlossen. Slechts enkele maanden na de operatie overleed mijn vader, zoals de chirurg had voorspeld.
Wij ontvingen van wijkleden en vrienden een uitstorting van liefde. We hielden een prachtige uitvaartdienst als eerbetoon aan het leven van mijn vader. Maar na een tijdje begonnen we het verdriet van mijn vaders afwezigheid te voelen, en vroeg ik me af waarom mijn vader niet genezen was. Ik vroeg me af of mijn geloof niet sterk genoeg was. Waarom maakten sommigen een wonder mee, en ons gezin niet? Ik had op zending geleerd om mij voor antwoorden tot de Schriften te wenden, en dus begon ik aan een onderzoek van de Schriften.
In het Oude Testament wordt een geurig kruid of zalf genoemd, gemaakt van een struik die in Gilead groeide, die men voor het genezen van wonden gebruikte. In de tijd van het Oude Testament werd die zalf de ‘balsem uit Gilead’ genoemd.1 De profeet Jeremia beklaagde zich over de ellende die hij onder zijn volk zag, en hij hoopte op verlichting. Hij vroeg zich af: ‘Is er geen balsem in Gilead? Of is er geen geneesheer daar?’2 In de literatuur, muziek en kunst wordt de Heiland Jezus Christus vanwege zijn opmerkelijke geneeskracht vaak de Balsem uit Gilead genoemd. Net als Jeremia vroeg ik me af: ‘Is er geen balsem in Gilead voor de familie Nielson?’
In het Nieuwe Testament lezen we in Markus 2 dat de Heiland in Kapernaüm was. Het gerucht over de geneeskracht van de Heiland had zich door het land verspreid, en veel mensen reisden naar Kapernaüm om zich door de Heiland te laten genezen. Er waren zo veel mensen bijeen bij het huis waar de Heiland zich bevond dat er geen ruimte was om ze allemaal te ontvangen. Vier mannen droegen een verlamde man naar de Heiland om hem te laten genezen. Omdat ze niet door de menigte heen konden, maakten ze het dak van het huis waar de Heiland was open en lieten de man naar beneden.
Toen ik dit las, verbaasde het me dat de Heiland vervolgens tegen de man zei: ‘Zoon, uw zonden zijn u vergeven.’3 Als ik een van de vier mannen was geweest die de man gedragen hadden, had ik misschien tegen de Heiland gezegd: ‘Eigenlijk hebben we hem hierheen gebracht om genezen te worden.’ Ik denk dat de Heiland zou hebben geantwoord: ‘Ik héb hem genezen.’ Had ik de geneeskracht van de Heiland niet begrepen? Dat Hij niet alleen ons lichaam kan genezen, maar ook – en misschien nog belangrijker – ons hart, en de gebroken harten van mijn gezinsleden?
De Heiland heeft ons een belangrijke les geleerd door de man in het verhaal ook lichamelijk te genezen. Het werd mij duidelijk dat het zijn boodschap was dat Hij de ogen van blinden kon aanraken, en dan konden ze zien. Hij kon de oren van doven aanraken, en dan konden ze horen. Hij kon de benen van de verlamden aanraken, en dan konden ze wandelen. Hij kan onze ogen en oren en benen aanraken. Maar het allerbelangrijkste is dat Hij ons hart kan aanraken, ons reinigen van zonde en ons opbeuren in onze beproevingen.
Toen de Heiland na zijn opstanding aan de mensen in het Boek van Mormon verscheen, had Hij het weer over zijn geneeskracht. De Nephieten horen zijn stem uit de hemel zeggen: ‘Wilt u nu niet tot Mij terugkeren, en u van uw zonden bekeren en tot inkeer komen, opdat Ik u kan genezen?’4 Later onderwijst de Heiland: ‘Want u weet niet of zij niet zullen terugkomen en zich bekeren, en met een volmaakt voornemen van hart tot Mij komen en Ik hen zal genezen.’5 De Heiland had het niet over een lichamelijke genezing, maar over een geestelijke genezing van hun ziel.
Moroni geeft hier nader inzicht in door de woorden van zijn vader, Mormon, aan te halen. Nadat hij het over wonderen heeft gehad, legt Mormon uit: ‘En Christus heeft gezegd: Indien u geloof in Mij hebt, zult u macht hebben om alles te doen wat Ik raadzaam acht.’6 Ik leerde dat mijn geloof op Jezus Christus gericht moest zijn, en dat ik bij het oefenen van geloof in Hem moest aanvaarden wat Hij raadzaam achtte. Ik begrijp nu dat het heengaan van mijn vader in Gods plan raadzaam was. Als ik nu iemand anders voor een zalving de handen opleg, heb ik geloof in Jezus Christus en begrijp ik dat iemand lichamelijk kan en zal genezen als Christus dat raadzaam acht.
De verzoening van de Heiland, die ons zowel zijn verlossende als zijn instaatstellende kracht ter beschikking stelt, is de grootste zegen die Jezus Christus alle mensen biedt. Bekeren wij ons met hart en ziel, dan reinigt de Heiland ons van zonde. Als wij onze wil blijmoedig aan die van de Vader onderwerpen, zelfs in de moeilijkste omstandigheden, zal de Heiland onze lasten verlichten.7
Maar dit is de grote les die ik leerde. Ik had ten onrechte gemeend dat ons gezin niets aan de genezende kracht van de Heiland had gehad. Nu ik hier met een volwassener kijk op terugblik, zie ik in dat de genezende kracht van de Heiland in het leven van ieder van mijn gezinsleden doorwerkte. Ik had me zo blindgestaard op een lichamelijke genezing dat ik niet inzag welke wonderen er gebeurden. De Heer gaf mijn moeder meer kracht en beurde haar in deze zware beproeving meer op dan ze zelf had gekund, en ze leidde een lang en productief leven. Ze had een opmerkelijk positieve invloed op haar kinderen en kleinkinderen. De Heer zegende mij, mijn broers en zussen met liefde, eensgezindheid, geloof en veerkracht die toen belangrijk voor ons werden, en dat nog steeds zijn.
Maar hoe stond het dan met mijn vader? Net als alle mensen die zich bekeren, werd hij geestelijk genezen toen hij de zegeningen nastreefde en ontving die ons wegens de verzoening van de Heiland ter beschikking staan. Hij ontving vergeving van zijn zonden, en wacht nu op het wonder van de opstanding. De apostel Paulus heeft geschreven: ‘Zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.’8 Ziet u, ik zei tegen de Heiland: ‘Wij hebben mijn vader naar U toegebracht om genezen te worden’, en het is mij nu duidelijk dat de Heiland hem inderdaad heeft genezen. De balsem uit Gilead werkte voor de familie Nielson – niet zoals we dachten, maar op een belangrijker manier, die ons heeft gezegend, en nog steeds tot zegen is.
In Johannes 6 in het Nieuwe Testament verrichtte de Heiland een erg interessant wonder. De Heiland voedde vijfduizend mensen met slechts enkele vissen en broden. Ik heb dit heel vaak gelezen, maar ik had aanvankelijk een aspect over het hoofd gezien dat nu veel voor me betekent. Toen de Heiland de vijfduizend had gevoed, liet Hij zijn discipelen de restanten ophalen, waarmee ze twaalf manden vulden. Ik heb me afgevraagd waarom de Heiland de tijd nam om dat te doen. Het is me duidelijk geworden dat we daar de volgende les uit kunnen leren: Hij kon vijfduizend mensen voeden, en er was nog over. ‘Mijn genade is genoeg voor alle mensen.’9 De verlossende en genezende kracht van de Heiland is genoeg voor elke zonde, wond of beproeving, hoe erg of moeilijk die ook mag zijn – en dan is er nog over. Zijn genade is genoeg.
Met die kennis kunnen u en ik in geloof voorwaarts gaan, wetend dat als er moeilijke tijden aanbreken – en dat zal zeker gebeuren – of als zonde ons in zijn greep heeft, er ‘onder [de] vleugels [van de Heiland] genezing [zal] zijn’,10 en Hij ons zal uitnodigen om tot Hem te komen.
Ik geef u mijn getuigenis van de Balsem uit Gilead, de Heiland Jezus Christus, onze Verlosser, en van zijn wonderbaarlijke geneeskracht. Ik getuig van zijn verlangen om u te genezen. In de naam van Jezus Christus. Amen.