2005
Het symbool van onze godsdienst
April 2005


BOODSCHAP VAN HET EERSTE PRESIDIUM

Het symbool van onze godsdienst

Na de renovatie van de Mesatempel (Arizona, VS) enkele jaren geleden, hadden we de geestelijken van andere kerken uitgenodigd voor een rondleiding op de eerste dag van het open huis. Honderden gingen op die uitnodiging in. Ik sprak ze toe en zei dat ik graag hun vragen wilde beantwoorden. Onder hen was een dominee.

Hij zei: ‘Ik ben dit hele gebouw doorgeweest, een tempel die aan de voorkant de naam van Jezus Christus draagt, maar nergens heb ik een afbeelding gezien van het kruis, het symbool van het christendom. Ook op jullie kerken is geen kruis te bekennen. Hoe rijmt u dat met uw bewering dat u in Jezus Christus gelooft?’

Ik antwoordde: ‘Ik wil niet kwetsend overkomen bij mijn christelijke broeders die het kruis gebruiken op de torenspitsen van hun kathedraal en op het altaar in hun kerk, die het op hun gewaden dragen en het op hun boeken en andere literatuur laten afdrukken. Maar voor ons is het kruis het symbool van de stervende Jezus, terwijl wij de levende Christus verkondigen.’

Daarop vroeg hij: ‘Wat is dan wel het symbool van uw godsdienst?

Ik antwoordde dat de levenswijze van onze leden de enige betekenisvolle expressie van onze godsdienst moet worden, en in feite het symbool van onze godsverering.

Ik hoop dat hij mijn antwoord niet zelfvoldaan of intolerant vond. Op het eerste gezicht lijkt ons standpunt in tegenspraak te zijn met onze bewering dat Jezus Christus de sleutelfiguur in onze godsdienst is. De officiële naam van de kerk is De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Wij aanbidden Hem als onze Heer en Heiland. De Bijbel is onze Schriftuur. We geloven dat de profeten van het Oude Testament die de komst van de Messias voorzegden, onder inspiratie van God hebben gesproken. Wij verheugen ons in de evangeliën van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes, die de geboorte, bediening, dood en opstanding beschrijven van de Zoon van God, de Eniggeborene van de Vader in het vlees. Net als de apostel Paulus schamen wij ons ‘het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud’ (Romeinen 1:16). En met Petrus bevestigen wij dat Jezus Christus de enige naam is die ‘aan de mensen gegeven [is], waardoor wij moeten behouden worden.’ (Handelingen 4:12.)

Het Boek van Mormon, dat wij als het testament van de Nieuwe Wereld beschouwen met daarin de leringen van de profeten die op het westelijk halfrond hebben geleefd, getuigt van Hem die te Betlehem in Juda is geboren en die op Golgota is gestorven. Voor een wereld die wankelt in geloof is het een krachtig getuigenis van de goddelijkheid van de Heer. In het voorwoord van het boek, geschreven door een profeet die vijftien eeuwen geleden in Amerika leefde, wordt categorisch gesteld dat het geschreven is ‘ter overtuiging van Joden en andere volken dat Jezus de Christus is, de Eeuwige God, die Zich aan alle natiën openbaart.’

En in ons boek met hedendaagse openbaringen, de Leer en Verbonden, maakt Hij Zich met deze duidelijk woorden bekend: ‘Ik ben de Alfa en de Omega, Christus de Heer; ja, Ik ben het, het begin en het einde, de Verlosser der wereld’ (LV 19:1).

In het licht van zulke uitspraken en getuigenissen zullen velen zich met mijn vriend de dominee in Arizona afvragen: als u zegt in Jezus Christus te geloven, waarom gebruikt u dan niet het symbool van zijn dood, het kruis van Golgota?

Laat ik eerst zeggen dat geen enkel lid van deze kerk ooit de hoge prijs mag vergeten die onze Verlosser met zijn lijden betaald heeft om alle mensen te laten leven — de kwelling van Getsemane, de bittere bespotting bij zijn verhoor, de gemene doornenkroon die zijn huid openreet, de menigte die bij Pilatus om zijn bloed riep, de eenzame last van zijn loodzware gang naar Golgota, de gruwelijke pijn toen grote spijkers zijn handen en voeten doorboorden, de ondraaglijke foltering van zijn lichaam toen de Zoon van God die tragische dag aan het kruis hing en uitriep: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Lucas 23:34).

Dat kruis was het afschuwelijke marteltuig waarop de Mens der Vrede gedood moest worden, de kwade beloning voor zijn wonderbaarlijke werken waarmee hij de zieken genas, blinden deed zien en doden tot leven bracht. Aan dat kruis op de top van eenzaam Golgota hing en stierf Hij.

Dat moeten we nooit vergeten. We mogen het nooit vergeten, want daar gaf onze Heiland, onze Verlosser, de Zoon van God, Zich als plaatsvervangend offer voor eenieder. Maar de somberheid van die donkere avond voor de joodse sabbat, toen zijn levenloze lichaam van het kruis werd gehaald en snel in een geleend graf werd gelegd, benam zelfs zijn meest toegewijde en ingewijde discipelen alle hoop. Ze waren ontredderd en begrepen niet wat Hij hun eerder had gezegd. De Messias in wie zij geloofden was dood. Hun Meester, in wie zij al hun verlangen, geloof en hoop hadden geplaatst, was verdwenen. Hij die over het eeuwige leven had gesproken, die Lazarus uit de dood had opgewekt, was overleden, zoals alle mensen vóór Hem overleden waren. Dat met verdriet gevulde, korte leven was nu ten einde gekomen. Dat leven was geweest zoals Jesaja had geprofeteerd: ‘Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte. (…) Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem’ (Jesaja 53:3, 5). Nu was Hij er niet meer.

We kunnen slechts gissen naar de gevoelens van hen die van Hem hielden toen zij in de lange uren van de joodse sabbat, onze zaterdag, zijn dood bepeinsden.

Toen brak de eerste dag van de week aan, de sabbat van de Heer zoals wij die nu kennen. Tot hen die verdrietig en terneergeslagen bij het graf kwamen, sprak de engel die daar stond: ‘Wat zoekt gij de levende bij de doden?’ (Lucas 24:5.)

‘Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij gezegd heeft’ (Matteüs 28:6).

Het grootste wonder in de geschiedenis van de mensheid had plaatsgevonden. Eerder had Hij hun al gezegd: ‘Ik ben de opstanding en het leven’ (Johannes 11:25). Maar dat hadden ze niet begrepen. Nu begrepen ze het. Hij was een ellendige, pijnlijke en eenzame dood gestorven. Nu, op de derde dag, stond Hij in kracht en schoonheid op, de eersteling van hen die ontslapen zijn, de zekerheid voor mensen in alle eeuwen dat ‘evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden’ (1 Korintiërs 15:22).

Op Golgota was Hij de stervende Jezus. Als de levende Christus stond Hij op uit het graf. Het kruis was de bittere vrucht van Judas’ verraad geweest, de anticlimax na Petrus’ verloochening. Het lege graf werd nu het getuigenis van zijn godschap, de zekerheid van het eeuwige leven, het antwoord op de onbeantwoorde vraag van Job: ‘Als een mens sterft, zou hij herleven?’ (Job 14:14.)

Met zijn dood alleen zou Hij zijn vergeten, of in het gunstigste geval in de herinnering voortleven als een van de vele grote leermeesters aan wie een paar regels gewijd worden in geschiedenisboekjes.

Maar nu Hij uit het graf was herrezen, werd Hij de Meester van het leven. Nu konden zijn discipelen, gelijk Jesaja, in vast geloof zingen: ‘Men noemt Hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst’ (Jesaja 9:5).

De verwachtingsvolle woorden van Job waren in vervulling gegaan: ‘Maar ik weet: mijn Losser leeft en ten laatste zal Hij op het stof optreden.

‘Nadat mijn huid aldus geschonden is, zal ik [van]uit mijn vlees God aanschouwen, die ik zelf mij ten goede aanschouwen zal, die mijn eigen ogen zullen zien en niet een vreemde; mijn nieren in mijn binnenste versmachten van verlangen’ (Job 19:25–27).

Terecht riep Maria ‘Rabboeni, dat wil zeggen: Meester,’ (Johannes 20:16) toen zij de herrezen Heer voor het eerst zag, want Hij was nu met recht Meester, niet alleen van het leven, maar ook over de dood. Weg was de prikkel des doods, gebroken de overwinning van het graf.

De bange Petrus onderging een diepgaande verandering. Zelfs de twijfelende Tomas zei beheerst en eerbiedig naar waarheid: ‘Mijn Here en mijn God!’ (Johannes 20:28.) ‘Wees niet ongelovig, maar gelovig’ (Johannes 20:27) waren de onvergetelijke woorden van de Heer bij die wonderbaarlijke gebeurtenis.

Er volgden verschijningen aan velen, onder wie, zoals Paulus het opschreef, ‘meer dan vijfhonderd broeders tegelijk’ (1 Korintiërs 15:6).

En op het westelijk halfrond waren andere schapen waar Hij eerder over had gesproken. De mensen daar hoorden ‘een stem (…), die als het ware uit de hemel kwam; (…) en die zeide tot hen:

‘Ziet mijn geliefde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb, in wie Ik mijn naam heb verheerlijkt; luistert naar Hem.

‘(…) en zie, zij zagen een Man uit de hemel neerdalen; en Hij was gekleed in een wit gewaad; en Hij daalde neer en stond in hun midden (…).

‘En het geschiedde dat Hij zijn hand uitstrekte en tot het volk sprak, zeggende:

‘Zie, Ik ben Jezus Christus, die volgens het getuigenis der profeten in de wereld zou komen. (…)

‘Staat op en nadert tot Mij’ (3 Nephi 11:3, 6–10, 14).

Daarna volgen in die prachtige kroniek vele woorden over de bediening van de herrezen Heer onder het volk van het oude Amerika.

En nu zijn er getuigen in onze tijd, want Hij is wederom gekomen om deze bedeling in te luiden, de bedeling van de geprofeteerde volheid der tijden. In een heerlijk visioen verscheen Hij — de herrezen, levende Heer — en zijn Vader, de God van de hemel, aan een jonge profeet om de herstelling van oude waarheden in gang te zetten. Er volgde een onbetwistbare ‘grote wolk van getuigen’ (Hebreeën 12:1), en hij die het eerste visioen had gekregen — Joseph Smith, de nieuwe profeet — verklaarde plechtig:

‘En nu, na de vele getuigenissen die van Hem zijn gegeven, is dit het getuigenis, het laatste van alle, dat wij van Hem geven: dat Hij leeft!

‘Want wij zagen Hem, ja, ter rechterhand Gods; en wij hoorden de stem getuigen dat Hij de Eniggeborene des Vaders is —

‘dat door Hem en in Hem en uit Hem de werelden worden en werden geschapen, en dat de bewoners daarvan voor God gewonnen zonen en dochters zijn’ (LV 76:22–24).

Waaraan we het getuigenis van miljoenen kunnen toevoegen, die door de macht van de Heilige Geest plechtig getuigenis hebben gegeven en nog geven dat Hij waarlijk leeft. Dat getuigenis is hun troost en kracht geweest.

Ik denk bijvoorbeeld aan een vriend die ik in Vietnam in een tijd van grote moeilijkheden in zijn land heb leren kennen. Hij was een man met groot geloof in God, onze eeuwige Vader, en in zijn Zoon, de levende Christus. Ik herinner me nog goed hoe ik hem met diepe overtuiging hoorde zingen:

Als voor diepe waat’ren gij eens komt te staan,

weet dat Ik een weg door de kolken u baan.

Ik blijf uw Beschermer, uw eeuwige Borg,

en wijd tot uw welzijn uw smart’lijke zorg.

(‘O, vast als een rotssteen’, lofzang 53.)

En dus, omdat onze Heiland leeft, gebruiken we niet het symbool van zijn dood als symbool van onze godsdienst. Maar wat zullen we dan gebruiken? Geen teken, geen kunstwerk, geen voorstelling of vorm is voldoende om de heerlijkheid en het wonder van de levende Christus weer te geven. Hij heeft ons geleerd wat dat symbool moet zijn: ‘Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren’ (Johannes 14:15).

Als zijn volgeling kunnen we niet gemeen, onbetamelijk of onaangenaam zijn zonder zijn reputatie aan te tasten. Ook kunnen we niets goeds, vriendelijks en grootmoedigs doen zonder het symbool te polijsten van Hem wiens naam wij op ons hebben genomen. Ons leven moet een symbool van zinvolle uitdrukkingen worden, het symbool van ons getuigenis van de levende Christus, de eeuwige Zoon van de levende God.

Zo eenvoudig is het, broeders en zusters, en zo diepzinnig, en dat kunnen we maar beter niet vergeten.

Ik weet dat mijn Verlosser leeft,

herrezen Heiland, Zone Gods,

verwinnaar, boven pijn en dood,

mijn Koning, Leider en mijn Rots.

Hij leeft, de Bron van mijn geloof,

de Hoop van ieder mens op aard’,

het Baken naar een beter oord,

het Licht waardoor de doodsnacht klaart.

O, schenk mij toch uw goede Geest,

uw vrede, die van angst bevrijdt,

de kracht op ’t smalle pad te gaan

dat voert naar eeuw’ge zaligheid.

(Gordon B. Hinckley, ‘Mijn Verlosser leeft’, lofzang 91.)

VOOR DE HUISONDERWIJZERS

Neem dit artikel eerst gebedvol door. Breng het vervolgens zo dat iedereen mee wil doen met de bespreking. Hieronder staan enkele voorbeelden:

  1. Vraag het gezin hoe ze de volgende vragen zouden beantwoorden: Waarom zijn er geen kruisen in onze kerken? Wat is het symbool van onze godsdienst? Lees voor hoe president Hinckley deze vragen beantwoord. (Zie de eerste vijf alinea’s.) Welke tekst geeft aan wat het symbool van onze godsdienst is? (Zie de laatste vier alinea’s.) Wat kunnen we doen om het symbool van onze godsdienst helder voor anderen te laten schijnen?

  2. Vraag het gezin aan te geven welke rol een ‘sleutelfiguur’ in hun leven zou spelen. Lees en bespreek stukjes uit dit artikel waarin over Jezus Christus gesproken wordt als de sleutelfiguur in onze godsdienst.

  3. Geef het gezin de gelegenheid om lievelingsverhalen over Jezus te vertellen. Lees een verhaaltje of twee uit dit artikel over Hem voor. Geef uw getuigenis van de opstanding en het zoenoffer van Jezus Christus.