2006
Laten wij mannen zijn
November 2006


Laten wij mannen zijn

Wij die het priesterschap dragen (…) moeten opstaan uit het stof van zelfgenoegzaamheid en mannen zijn!

Jaren geleden, toen mijn broers en ik nog jong waren, onderging onze moeder een zware operatie om haar kanker te bestrijden. Ze kwam op het randje van de dood te liggen. Veel weefsel in haar nek en schouder moest worden weggehaald en het was heel lang erg pijnlijk voor haar om haar rechterarm te gebruiken.

Ongeveer een jaar na de operatie nam mijn vader moeder mee naar een zaak in elektrische apparaten en vroeg de bedrijfsleider om haar te laten zien hoe ze een strijkmachine uit zijn assortiment moest gebruiken. Die machine heette Ironrite. Hij werd vanaf een stoel met de knieën op pedalen bediend door een beklede roller tegen een verhit metalen oppervlak aan te drukken en de roller te laten draaien, en er vervolgens overhemden, broeken, jurken en andere kledingstukken in te voeren. U zult begrijpen dat dit het strijkwerk (en daar hadden we veel van bij ons thuis) veel makkelijker maakte, vooral voor een vrouw die haar arm maar beperkt gebruiken kon. Moeder was geschokt toen pa tegen de bedrijfsleider zei dat ze de machine namen en hij vervolgens contant afrekende. Ondanks mijn vaders goede inkomen als dierenarts was hun financiële situatie door moeders operatie en medicijnen uiterst moeilijk.

Op weg naar huis was mijn moeder van haar stuk. ‘Hoe kunnen we ons dat veroorloven? Waar is het geld vandaan gekomen? Hoe redden we ons nu?’ Uiteindelijk vertelde vader haar dat hij bijna een jaar lang de lunch had overgeslagen om voldoende geld te sparen. ‘Als je nu de strijk doet,’ zei hij, ‘hoef je niet meer te stoppen en naar de slaapkamer te gaan om te huilen tot de pijn in je arm ophoudt.’ Zij wist niet dat hij daarvan afwist. Ik wist toen niets van mijn vaders opoffering en liefdesdaad voor mijn moeder af, maar nu ik het weet, zeg ik tegen mijzelf: ‘Dát is pas een man.’

De profeet Lehi smeekte zijn opstandige zoons: ‘(…) verheft u uit het stof, mijn zonen, en weest mannen’ (2 Nephi 1:21; cursivering toegevoegd). In leeftijd waren Laman en Lemuël mannen, maar in karakter en geestelijke volwassenheid waren zij nog als kinderen. Ze morden en klaagden als er iets moeilijks van ze werd gevraagd. Ze accepteerden het niet dat iemand anders gezag had om hen op hun fouten te wijzen. Ze stelden geestelijke zaken niet op prijs. Ze waren snel gewelddadig en speelden gewiekst de slachtofferrol.

Die houding zien wij tegenwoordig ook. Sommigen gedragen zich alsof het hoogste doel van de mens zijn eigen plezier zou moeten zijn. De heersende vrije moraal lijkt voor veel mannen een ‘vrijbrief te zijn’ om buiten het huwelijk om kinderen te krijgen en om samen te wonen zonder te trouwen.1 Men vindt het slim om verplichtingen te mijden en naïef om zich opoffering te getroosten voor het welzijn van anderen. Voor sommigen is een actief en werkzaam leven niet vanzelfsprekend. Een psycholoog die dat toenemende fenomeen bestudeerde dat hij ‘jonge mannen die vastzitten in hun vrij’ noemde, beschrijft het volgende scenario:

‘Justin gaat een jaar of twee naar het hoger onderwijs, verkwist duizenden dollars van zijn ouders’ geld, verveelt zich en komt weer thuis wonen in zijn oude kamer, dezelfde kamer die hij had toen hij nog naar het voortgezet onderwijs ging. Nu werkt hij zestien uur per week bij Kinko’s of als deeltijdkracht bij Starbucks.

‘Zijn ouders trekken zich de haren uit hun hoofd. “Justin, je bent 26 jaar. Je studeert niet. Je hebt geen carrière. Je hebt niet eens een vriendin. Wat is je plan? Wanneer ga je iets doen met je leven?”

‘“Wat is het probleem?” vraagt Justin. “Ik ben nergens voor gearresteerd, ik heb jullie niet om geld gevraagd. Waarom houden jullie je er niet buiten?”’2

Niet bepaald ambitieus!

Wij kunnen ons als dragers van Gods priesterschap niet veroorloven om doelloos door het leven te gaan. We hebben werk te doen (zie Moroni 9:6). We moeten opstaan uit het stof van de zelfgenoegzaamheid en mannen zijn! Het is mooi als een jongen ernaar verlangt een man te worden — sterk en capabel; iemand die iets kan bouwen en scheppen, of organiseren; iemand die iets tot stand brengt in de wereld. Het is mooi als diegenen onder ons die ouder zijn ernaar verlangen om echt een man te worden en een goed voorbeeld te zijn voor hen die naar ons opzien.

Ware mannelijkheid wordt in grote mate bepaald door onze relaties met vrouwen. Het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen hebben ons met deze woorden voorgehouden welk ideaal wij moeten nastreven:

‘Het gezin is door God ingesteld. Het huwelijk van man en vrouw is van essentieel belang in zijn eeuwige plan. Kinderen hebben er recht op om binnen het huwelijk geboren te worden, en te worden opgevoed door een vader en een moeder die de huwelijksgelofte met volledige trouw eren. (…) Volgens het goddelijk plan behoort de vader zijn gezin met liefde en in rechtschapenheid te presideren. Hij heeft tot taak te voorzien in de behoeften en de bescherming van zijn gezin.’3

In de loop der jaren heb ik kerkleden in vele landen gesproken en ondanks verschillen in omstandigheden en cultuur was ik overal positief onder de indruk van het geloof en de capaciteiten van onze vrouwen, inclusief enkele erg jonge vrouwen. Zo velen van hen bezitten opmerkelijk veel geloof en goedheid. Zij kennen de Schriften. Zij hebben evenwicht en vertrouwen. En dan vraag ik me af: ‘Hebben wij mannen die niet onderdoen voor deze vrouwen? Ontwikkelen onze jonge mannen zich tot goede levensgezellen naar wie zulke vrouwen met respect kunnen opzien?’

President Gordon B. Hinckley heeft tijdens de algemene aprilconferentie in 1998 concrete raad aan de jonge mannen gegeven:

‘Het meisje met wie je trouwt, zal met jou een groot risico nemen. [Jij zult] voor een groot deel de rest van haar leven bepalen. (…)

‘Volg een opleiding. Zorg dat je alle mogelijke scholing krijgt. De wereld zal je [over het algemeen] betalen […] wat je [volgens hen] waard bent. Paulus sprak in zijn brief aan Timoteüs klare taal: “Maar indien [iemand] voor de [zijnen], en nog wel voor [zijn] huisgenoten, niet zorgt, dan heeft [hij zijn] geloof verloochend en is [hij] erger dan een ongelovige” (1 Timoteüs 5:8).’4

Integriteit is elementair voor een man. Integriteit betekent dat je waarheidsgetrouw bent, maar ook dat je verantwoordelijkheid op je neemt en dat je verplichtingen en verbonden nakomt. President N. Eldon Tanner, voormalig raadgever in het Eerste Presidium en een integer man, vertelde eens over iemand die hem om advies vroeg:

‘Nog niet zo lang geleden kwam er een jonge man bij me die zei: “Ik heb met iemand iets afgesproken waardoor ik elk jaar bepaalde afbetalingen moet doen. Ik ben achter en kan het niet betalen, want als ik dat doe, raak ik mijn huis kwijt. Wat moet ik doen?”

‘Ik keek hem aan en zei: “Houd je aan de afspraak!”

‘“Zelfs als me dat mijn huis kost?”

‘Ik zei: “Ik heb het niet over je huis. Ik heb het over je afspraak; en ik denk dat je vrouw liever een man heeft die zich aan zijn woord houdt en zijn verplichtingen nakomt (…) en dat ze liever een huis huurt dan een huis te bezitten samen met een echtgenoot die zijn verbonden en beloften niet nakomt.”’5

Goede mannen begaan soms vergissingen. Een integer man ziet die eerlijk onder ogen en zet ze recht, en dat is een voorbeeld dat wij allemaal kunnen respecteren. Soms proberen mannen iets dat mislukt. Niet alle goede doelen worden gehaald, zelfs al doen we daar eerlijk ons uiterste best voor. Ware mannelijkheid wordt niet altijd afgemeten aan de vruchten van onze inzet, maar aan de inzet zelf — ons streven.6

Hoewel hij zich wat opofferingen zal getroosten en zich bij het nakomen van zijn toezeggingen wat pleziertjes zal ontzeggen, leidt de echte man een leven dat de moeite waard is. Hij geeft veel, maar krijgt des te meer, en hij leidt een tevreden leven dat zijn hemelse Vader goedkeurt. Het leven van een echte man is een goed leven.

Maar het allerbelangrijkste is dat we bij de aansporing om een man te zijn, denken aan Jezus Christus. Toen Pilatus Jezus voor het volk bracht, die een doornenkroon droeg, zei hij: ‘Zie, de [man]!’ (Zie Johannes 19:4–5.) Pilatus heeft misschien zelf niet begrepen hoe veelzeggend zijn eigen woorden waren, maar de Heer stond inderdaad voor het volk, en dat is nog steeds zo, als het hoogste ideaal van mannelijkheid: zie, de man!

De Heer vroeg zijn discipelen wat voor mannen zij behoorden te zijn en antwoordde zelf: ‘Voorwaar, Ik zeg u, zoals Ik ben’ (3 Nephi 27:27; zie ook 3 Nephi 18:24). Dat is ons hoogste streven. Wat deed Hij dat wij als mannen na kunnen volgen?

Jezus verwierp verleiding. Toen Hij met de grote verleider werd geconfronteerd, ‘zwichtte [Hij] niet voor de verzoeking’ (Mosiah 15:5). Hij reageerde met een schrifttekst: ‘Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat’ (Matteüs 4:4). De geboden en normen van het evangelie zijn ook ons tot bescherming en wij kunnen net als de Heiland kracht ontlenen aan de Schriften om verleiding te weerstaan.

De Heiland was gehoorzaam. Hij verzaakte de ‘natuurlijke mens’ (Mosiah 3:19) volledig en gaf zijn wil over aan de Vader (zie Mosiah 15:7). Hij liet zich dopen om te laten zien ‘dat Hij Zich naar het vlees verootmoedigt voor de Vader, en getuigt tot de Vader dat Hij Hem gehoorzaam wil zijn in het onderhouden van zijn geboden’ (2 Nephi 31:7).

Jezus ging ‘rond […], weldoende’ (Handelingen 10:38). Hij maakte gebruik van de goddelijke krachten van het heilig priesterschap om mensen in nood tot zegen te zijn door ‘zieken [te] genezen, de doden op [te] wekken, de lammen [te] doen lopen, de blinden hun gezicht [te] geven’ (Mosiah 3:5). Jezus zei tegen zijn apostelen: ‘Wie groot wil worden onder u, zal uw dienaar zijn. Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (Marcus 10:44–45). Als zijn mededienstknechten kunnen wij door liefde en dienstbaarheid tot grote hoogte stijgen in zijn koninkrijk.

De Heiland was onbevreesd in het afwijzen van kwaad en dwaling. ‘Jezus ging de tempel binnen en dreef allen uit, die verkochten en kochten in de tempel (…) en Hij zeide tot hen: Er staat geschreven: Mijn huis zal een bedehuis heten, maar gij maakt het tot een rovershol’ (Matteüs 21:12–13). Hij riep iedereen op om zich te bekeren (zie Matteüs 4:17) en vergeving te ontvangen (zie Johannes 8:11; Alma 5:33). Dan kunnen wij standvastig heilige zaken respecteren en verdedigen en een waarschuwende stem laten horen.

Hij gaf zijn leven om de mensheid te redden. Dan kunnen wij toch zeker verantwoordelijkheid aanvaarden voor hen die Hij aan onze zorg toevertrouwt.

Broeders, laten wij mannen zijn — mannen van Christus. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Zie bijvoorbeeld James E. Faust, ‘Moeilijkheden van het gezin’, Wereldwijde instructiebijeenkomst voor leidinggevenden, 10 januari 2004, pp. 1–2; Eduardo Porter en Michelle O’Donnell, ‘Middle-aged, No Degree, No Wife’, New York Times, gepubliceerd in The Atlanta Journal-Constitution, 6 augustus 2006, p. A7; Peg Tyre, ‘The Trouble with Boys’, Newsweek, 30 januari 2006, p. 30.

  2. Leonard Sax, ‘Project Aims to Study Young Men Stuck in Neutral’, The Washington Post, gepubliceerd in Deseret Morning News, 3 april 2006, p. A13. ‘Volgens het Amerikaanse bureau voor volkstellingen woont maar liefst een derde van de jonge mannen tussen de 22 en 34 jaar nog bij de ouders — dat is ongeveer een verdubbeling in de afgelopen twintig jaar.’

  3. ‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld’, De Ster, januari 1996, p. 93.

  4. ‘Het meisje met wie je eens zult trouwen, waardig zijn’, De Ster, juli 1998, pp. 56–58.

  5. Conference Report, oktober 1966, p. 99; of Improvement Era, december 1966, p. 1137.

  6. Achterin de jaren dertig in de negentiende eeuw, nadat de heiligen Kirtland hadden verlaten, riep de Heer een man die Oliver Granger heette om terug te gaan en te proberen enkele onafgemaakte zaken af te handelen voor het Eerste Presidium. In een openbaring aan de profeet Joseph Smith zei de Heer: ‘Welnu, laat [Oliver Granger] zich ernstig beijveren voor de verlossing van het Eerste Presidium van mijn kerk, zegt de Heer; en wanneer hij valt, zal hij wederom opstaan, want zijn offer zal Mij heiliger zijn dan zijn toename, zegt de Heer. Daarom, laat niemand mijn dienstknecht Oliver Granger verachten, maar laten de zegeningen van mijn volk op hem rusten, tot in alle eeuwigheid’ (LV 117:13, 15; cursivering toegevoegd).