Tot Hem naderen
De mens komt door het priesterschap en de werkingen van Geest dichter bij God, met behulp van ordeningen, verordeningen en de verfijning van onze aard.
Jaren geleden verhuisde ik met mijn jonge gezin naar een huis aan de rand van een nieuwe woonwijk, waardoor we prachtig uitzicht op de bergen in het oosten hadden. Op een maandagmorgen, toen ik op het punt stond om naar mijn werk te gaan, kwam Craig, onze zoon van zes, met Andrew, zijn broertje van vier, aan de hand de kamer inlopen. Vastberaden keek hij me aan en zei: ‘Pap, gisteren in het jeugdwerk zei mijn leerkracht dat je met het priesterschap bergen kan verzetten. Andy wil dat niet geloven. U draagt toch het priesterschap?’ Toen draaide hij zich om, wees naar het raam, keek me weer aan en zei: ‘Ziet u die bergen daar? Laat het hem maar zien, pap!’
Daaruit volgde een fijn gesprek. Wat was ik dankbaar voor mijn zoontjes die al op jonge leeftijd gingen inzien wat een grote macht het priesterschap is.
Hoewel de Heer inderdaad heeft gezegd dat priesterschapsdragers met hun geloof bergen kunnen verzetten1, en daar zijn ook verslagen van2, wil ik graag wat begrip aan dat aspect van de leer van het priesterschap toevoegen, waardoor mensen dichter bij God komen en de kans krijgen om meer op Hem te gaan lijken en voor eeuwig in zijn tegenwoordigheid terug te keren. Deze leer heeft betrekking op de zoons en dochters van God. Daarom bid ik dat beiden iets aan mijn woorden zullen hebben.
In 1823 verscheen de engel Moroni aan Joseph Smith en citeerde verscheidene teksten, waaronder de volgende uit Maleachi: ‘Zie, ik zal u het priesterschap openbaren, door de hand van de profeet Elia.’3 De eerste verwijzing naar het priesterschap in deze bedeling ging vooraf aan een ontwikkeling die zich de daaropvolgende decennia heeft voortgezet.
In 1829 herstelde Johannes de Doper het Aäronisch priesterschap.4 Vlak daarna herstelden Petrus, Jakobus en Johannes het Melchizedeks priesterschap.5
In 1836 herstelden Mozes en Elias de sleutels van de vergadering van Israël en de bediening van het evangelie van Abraham6, gevolgd door Elia, die de sleutels van de verzegeling herstelde. De openbaring wordt dan afgesloten met deze woorden van Elia aan de profeet Joseph: ‘Daarom worden de sleutels van deze bedeling in uw handen overgedragen.’7
Toen alle gezag, ambten en sleutels van het priesterschap op aarde waren, zei de Heer in 1841 tegen de profeet hoe belangrijk het was om tempels te bouwen. Daar zouden zijn kinderen de priesterschapsverordeningen kunnen ontvangen en zich op hun terugkeer bij Hem voorbereiden.8
Hij verklaarde: ‘Laat dit huis worden gebouwd (…) opdat Ik mijn verordeningen daarin zal kunnen openbaren aan mijn volk.
Want ik verwaardig Mij (…) te openbaren (…) dingen die te maken hebben met de bedeling van de volheid der tijden.’9
In Kirtland had de Heer de profeet Joseph al onderricht in de eed en het verbond van het priesterschap, en hem de voorwaarden uitgelegd waarop wij zegeningen kunnen ontvangen.10 In Nauvoo kwam er steeds meer begrip van de eeuwige aard en macht van het priesterschap11 om al zijn getrouwe kinderen tot zegen te zijn, in dit leven of in het hiernamaals.12 Hoewel het priesterschap aan de getrouwe zoons van God wordt verleend, maken zijn dochters ook deel uit van het volk waaraan Hij zijn priesterschapsverordeningen openbaart. En de beloofde zegen van ‘alles wat [de] Vader heeft’13 geldt zowel voor mannen als vrouwen die hun geloof in Jezus Christus oefenen, de verordeningen ontvangen en tot het einde volharden. ‘Daarom, in de verordeningen [van het Melchizedeks priesterschap] is de macht der goddelijkheid kenbaar.’14
De opperste tempelverordening wordt uitsluitend verleend aan een man en een vrouw die aan elkaar verzegeld worden om een eeuwige gezinsband te vormen. Krachtens deze en alle andere priesterschapsverordeningen kunnen gezinnen op aarde gezegend worden.15 De verzegelverordening staat zo centraal in het plan van de Heer dat Hij heeft beloofd dat de getrouwen die in dit leven buiten hun schuld om niet verzegeld zijn, deze zegen in het hiernamaals zullen ontvangen.16 Geen enkele andere leerstelling bevestigt duidelijker dat God evenveel van zijn zoons als van zijn dochters houdt.
Het priesterschap heeft ook de kracht om onze aard te veranderen. Paulus schreef dat ‘allen die tot dit priesterschap worden geordend, worden gelijkgemaakt aan de Zoon Gods.’17 Dat geldt niet alleen voor ordeningen en verordeningen, maar ook voor de vervolmaking van het hart, iets dat ‘na verloop van tijd’18 plaatsvindt, als we ons overgeven ‘aan de ingevingen van de Heilige Geest en de natuurlijke mens’19 afleggen. Als een man tot het Melchizedeks priesterschap wordt geordend, treedt hij toe tot een ‘orde’20 waardoor hij verfijnd wordt door hulp aan anderen, vooral zijn eigen gezin, en gezegend door het voortdurende gezelschap van de Heilige Geest.21
De Heer heeft ons allen onderricht toen Hij zei dat priesterschapsdragers hun hemelse macht en invloed door ongerechtigheid kwijtraken, maar dat ze door rechtschapenheid versterkt zullen worden. Hij noemde eigenschappen die ‘de ziel (…) in grote mate zullen verruimen’, zoals ‘overreding’, ‘lankmoedigheid’, ‘mildheid’, ‘ongeveinsde liefde’, ‘vriendelijkheid en zuivere kennis.’22 Daarna laat Hij deze leerrijke woorden volgen: ‘Laat daarbij uw binnenste vol naastenliefde zijn jegens alle mensen en jegens uw geloofsgenoten, en laat deugd onophoudelijk uw gedachten sieren; dan zal uw vertrouwen in de tegenwoordigheid van God sterk worden; en de leer van het priesterschap zal zich op uw ziel vormen als dauw uit de hemel.’23
Het is veelzeggend dat de Heer na zijn aansporing om ‘alle mensen’ lief te hebben, er ‘en jegens uw geloofsgenoten’ aan toevoegt. Waarom deed hij dat? Vallen ‘uw geloofsgenoten’ niet onder ‘alle mensen’? Overweeg de gevolgen als deze woorden begrepen worden als ‘onze eigen geloofsgenoten’. Helaas zijn er sommige mensen in de kerk die meer liefde tonen ten opzichte van anderen dan ten opzichte van hun eigen huwelijkspartner, kinderen, broers, zussen en ouders. In het openbaar zijn ze wellicht ogenschijnlijk aardig, terwijl ze in de privésfeer onenigheid zaaien en bevorderen, en degenen die het dichtstbij hen zijn vernederen. Dat hoort niet.
De Heer sprak vervolgens over de gedachten die onophoudelijk door deugd gesierd — verfraaid en beschermd — moeten worden. Dergelijke gedachten verafschuwen de zonde.24 Ze zorgen ervoor dat onze woorden ‘ja (…) ja’ en ‘neen, neen’25 zijn, onbezwaard door schuldgevoelens. Ze zien het goede en het potentieel in anderen, ongehinderd door de onvermijdelijke zwakheden van die anderen.
De tekst eindigt met een prachtige instructieve verwijzing naar een verdampingsproces. Om de toepassing van deze beginselen in de verfijning van ons persoonlijke leven beter te begrijpen, kunnen we twee glazen water, die er allebei hetzelfde uitzien, in een zeer vochtige kamer plaatsen. Na een tijdje komt er condenswater op een van de glazen omdat het een andere temperatuur heeft, wat van tevoren zo is voorbereid maar aan de buitenkant niet te zien is, terwijl het andere glas droog blijft. Zonder dwingende middelen kan de vochtigheid naar het ene glas ‘toevloeien’26 terwijl het andere niets ontvangt. Op soortgelijke wijze zullen de eigenschappen die onze ziel verruimen — zoals naastenliefde, vooral voor onze gezinsleden, en deugdzame gedachten — onze geestelijke temperatuur aanpassen zodat de leer van het priesterschap naar onze ziel kan toevloeien.
Daarom komt de mens door het priesterschap en de Geest dichter bij God, met behulp van ordeningen, verordeningen en de verfijning van onze aard, waardoor Gods kinderen de kans krijgen om meer op Hem te gaan lijken en voor eeuwig bij Hem terug te keren — een werk dat grootser is dan bergen verzetten.27
Tot slot wil ik mijn gebed bij dat van Thomas Kelly voegen, met een bewerkte tekst van Parley P. Pratt:
Evenals de dauw des hemels
zacht zich op het gras verspreidt,
’t doet herleven, zo vervullend
’t doel van uw voorzienigheid,
Moge zo uw lering, Heiland,
nederdalen op uw kerk,
met uw zegen hier vervullen
uw gebod, uw liefdewerk!28
In de naam van Jezus Christus. Amen.