Ik weet dat mijn Verlosser leeft
Als eerstejaarsstudent aan de Brigham Young University–Idaho (toen nog Ricks College) miste ik mijn familie. Maar na een paar maanden begon ik mij thuis te voelen en genoot ik volop van het studentenleven. Ik was in mijn flat aan het leren toen de telefoon ging.
‘Christy, ik heb slecht nieuws voor je’, zei mijn moeder, terwijl haar stem brak. ‘Je vader is vannacht overleden aan een hartstilstand.’
Terwijl ik naar adem hapte, sloegen mijn emoties op hol. Ik had mijn vader een paar dagen daarvoor nog gezien, maar ik had er geen idee van gehad dat het de laatste keer zou zijn. De dood van mijn vader was een enorme schok voor de hele familie; de klap kwam ook hard aan in mijn thuiswijk. Papa was pas 53 en hij was de bisschop van de wijk.
De daaropvolgende dagen vulden zich met bezoekjes en telefoontjes van familie, vrienden, leden uit de wijk en buren. We voelden ons ongelooflijk gesterkt door de blijken van liefde die binnenstroomden. Op de begrafenis haalden we herinneringen op over ons leven met hem en getuigden we van het heilsplan en het leven na de dood.
Papa was een goed echtgenoot, een toegewijd heilige der laatste dagen, een enthousiast hopman en een fantastisch vader geweest. Hij was veel mensen tot zegen geweest. Na de begrafenis wijdde mijn oudste broer het graf, waarna wij ons als gezin al snikkend door ‘Ik ben een kind van God’ (lofzang 195) heen worstelden.
Ik ging de dag na de begrafenis terug naar school. Ik was liever niet gegaan, maar ik wist dat ik verder moest met mijn leven en dat de plicht riep. Sommige dagen waren zwaarder dan andere. Dan moest ik heel veel aan mijn vader denken. Gelukkig had ik veel steun aan het heilsplan en mijn geloof in Jezus Christus voor de vragen waar ik mee zat.
Ongeveer twee weken na mijn vaders dood, nam ik mijn dagboek mee naar een kapel op de campus om mijn gevoelens en de gebeurtenissen rond papa’s dood op te schrijven. Terwijl ik zat te schrijven voelde ik de Geest zo sterk, dat ik zonder enige twijfel wist dat mijn hemelse Vader van mij hield, dat Hij een plan met mij voor had en dat Hij mij nooit in de steek zou laten. Toen ik klaar was met schrijven, klonk de muziek van de lofzang ‘Ik weet dat mijn Verlosser leeft’ (lofzang 92) uit de luidsprekers op het dak van het nabijgelegen studiecentrum. Meteen vormden zich de woorden van de lofzang in mijn gedachten:
Ik weet dat mijn Verlosser leeft,
niets dat mij zoveel troost hier geeft!
Hij leeft, van ’t leven eens beroofd,
Hij leeft, mijn immer levend Hoofd. (…)
Hij leeft, mijn zegenrijke Bron,
Hij leeft, mijn Licht, mijn Levenszon.
Hij leeft, geeft in mijn zwakheid kracht,
Hij leeft, en hoort mijn bange klacht.
Ik weet zeker dat mijn Verlosser leeft en dat Hij van mij houdt. Omdat Hij uit het graf is herrezen, weet ik dat mijn vader en al onze dierbaren die ons zijn voorgegaan straks weer zullen leven. Deze waarheden schenken mij grote troost.