Vergeet nooit dat je mormoon bent
Als we vallen, als we op wat voor manier dan ook tekortschieten, dan vergeten we eigenlijk onze moeder’, heeft president Thomas S. Monson gezegd. Hij voegde daar aan toe: ‘Mensen keren zich af van kwaad en geven toe aan hun betere aard als ze aan hun moeder denken.’1
De boodschap van president Monson is een bron van kracht voor me geweest — zozeer zelfs dat ik, toen ik deze woorden voor het eerst las, aan mijn moeder moest denken en aan de wijze raad die ze jaren geleden gaf, kort nadat ik lid van de kerk was geworden.
Mijn moeder was lid van een andere christelijke kerk, maar ze was vriendelijk voor de zendelingen die mij in het evangelie onderrichtten. Vanaf het moment dat ik besloot om een heilige der laatste dagen te worden, ondersteunde ze me.
Alles was goed gegaan in mijn nieuwe leven als lid van de kerk totdat ik meedeed aan de viering van journalistiekdag in mijn thuisland Peru. Op een feestje dat ik bijwoonde, waren de toespraken en de vleiende woorden niet van de lucht. Er volgden heildronken. Met het verloop van het feest, nam de verleiding om een drankje te nemen met mijn vrienden toe.
De verandering die bekeerlingen doormaken als ze het evangelie aannemen, houdt vaak in dat ze nieuwe vrienden moeten zoeken. En ik ondervond dat voormalige vrienden in sommige omstandigheden een werktuig van de tegenstander kunnen zijn om ons te verleiden de geboden te overtreden en onze oude gewoontes weer te volgen.
Toen mijn collega’s mij een glas bier aanboden, nam ik het aan, dronk het leeg, en ging door met drinken. Toen het feest voorbij was, veroordeelde mijn eigen geweten mij. Ik was gevallen. Wat zou mijn moeder zeggen?
Toen ik thuiskwam, ging ik stilletjes naar binnen en ging meteen naar bed. Mijn moeder zei niets, maar ik schaamde me en besloot niet meer naar de kerk te gaan. Een week later zaten we aan tafel voor het middagmaal. Ze keek me recht aan en zei: ‘Jongen, vergeet nooit dat je mormoon bent.’
Ik ging op de fiets naar mijn werk en kwam twee keer per dag langs de kerk. Telkens als ik er langs kwam, knaagde mijn geweten aan me. Op een avond besloot ik dat ik niet meer met mijn schuldgevoel kon leven. Ik zette mijn fiets pal voor het kantoortje van de gemeentepresident, ging naar binnen en vroeg om een gesprek.
Ik vertelde de gemeentepresident wat ik had gedaan, en vroeg om vergeving. Hij praatte met me. En van dat moment af aan heb ik nooit meer het woord van wijsheid overtreden.
Mijn moeder is meer dan twintig jaar geleden overleden, maar ik heb altijd geprobeerd te onthouden wat ik volgens haar nooit mocht vergeten: ik ben lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.