Zij hebben tot ons gesproken
Mensen die anders zijn
Uit een toespraak die hij op 7 september 2008 in een ringconferentie in Utah County (VS) heeft gehouden.
Ik hoop dat het met de hulp van God tot ons zal doordringen dat onze nadering tot Christus in grote mate zal afhangen van hoe goed wij andere mensen behandelen, vooral mensen die anders zijn.
Twee jaar vóór mijn geboorte in 1942 werd mijn oudere broer, Gary, geboren. Gary is heel bijzonder. Bij zijn geboorte werden zijn hersenen door een gebrek aan zuurstof beschadigd. Qua verstand is hij nooit verder gekomen dan een jaar of zes, zeven.
Ruim zestig jaar lang heb ik mijn ouders voor Gary zien zorgen. Ze hielpen hem met tanden poetsen, met zijn haar kammen en op zondag met het omdoen van zijn stropdas. Omdat hij van paarden en cowboys hield, gingen ze met hem naar rodeo’s en cowboyfilms. Ze hebben hem op talloze manieren liefderijk bijgestaan.
Helaas zijn mensen niet altijd even aardig tegen mensen die anders zijn. Het spijt me te moeten zeggen dat sommige kinderen — zelfs kinderen uit actieve mormoonse gezinnen — onaardig tegen mijn broer waren. Ze lieten hem niet meespelen, scholden hem uit en plaagden hem genadeloos.
Gary was een kind dat zeer vergevensgezind was. Hij had iedereen lief en accepteerde iedereen. Van alle mensen heeft deze bijzondere broer, uitgezonderd mijn ouders, mijn levensvisie het meest gevormd. Ik vraag me soms af hoe het na de opstanding zal zijn. Alma heeft gezegd: ‘Alle dingen zullen tot hun eigen en volmaakte gedaante worden hersteld’ (Alma 40:23). Dan zullen we de echte Gary leren kennen, en zullen we volgens mij dankbaar zijn voor al het goede dat we voor hem hebben gedaan en verdrietig over de momenten dat we wellicht meer liefde en begrip voor zijn bijzondere omstandigheden hadden kunnen opbrengen.
De behoefte aan liefde en begrip
Er zijn veel mensen zoals Gary in onze wereld. Ook in de kerk zijn er broeders en zusters die als ‘anders’ beschouwd kunnen worden en die in het bijzonder liefde en begrip nodig hebben. Hun behoefte aan liefde en begrip is deels terug te voeren op een cultuur die zich heeft ontwikkeld uit onze ambitie om volgens Gods plan te leven. Zoals in alle culturen het geval is, kent die cultuur bepaalde hoge verwachtingen en bindende gebruiken. Het huwelijk en het gezin worden bijvoorbeeld hoog ingeschat, en ouders hebben een door God opgelegde rol te vervullen. Kinderen en jongeren worden aangemoedigd om bepaalde normen na te leven en voorgeschreven paden te bewandelen om bepaalde educatieve en geestelijke doelen te bereiken.
De gewenste resultaten van een christelijk leven worden binnen de cultuur als idealen gezien waarnaar we allemaal behoren te streven. Hoewel zulke idealen een leerstellige basis hebben en nauw verband houden met ons streven naar het eeuwige leven, kunnen ze soms een bron van teleurstelling en hartzeer zijn voor hen die niet voldoen aan dat ideaalbeeld.
Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van hartzeer en onvervulde verwachtingen bij een kerklid dat gescheiden is, bij iemand die, hoewel van huwbare leeftijd, nog ongehuwd is, bij iemand die kampt met inzinkingen of een eetstoornis heeft, of bij ouders die een kind hebben dat is afgedwaald. Andere kerkleden die mogelijk het gevoel hebben dat ze buiten de cultuur vallen, zijn zij die deel uitmaken van een etnische minderheid, die homoseksuele gevoelens hebben, of jongemannen die om wat voor reden dan ook niet op de gebruikelijke leeftijd op zending gaan. Ook leden die zich bekeren van overtredingen die formele, en dus meer publieke, kerkelijke discipline vergen, vinden ook vaak dat hun sociale omgang in de kerk nogal moeizaam is.
Zelfs leden die zich aan de kerkelijke normen houden, maar van wie het leven niet in het ideaalbeeld past, en die bijgevolg als anders worden beschouwd, voelen zich vaak minderwaardig en schuldig. Die gevoelens worden verergerd wanneer wij, hun broeders en zusters, niet zo coulant en welwillend zijn als we zouden moeten zijn. Denk bijvoorbeeld eens aan hoe een kinderloos echtpaar zich voelt als een lid van de wijk hun zonder na te denken vraagt wanneer ze kinderen gaan nemen, terwijl ze heel graag kinderen willen, maar daar niet toe in staat zijn.
Als we dergelijke moeilijke situaties proberen op te lossen, moeten we wel bedenken dat de oplossing niet te vinden is in het verwijderen of verlagen van het ideaal. Profeten en apostelen hebben altijd de taak om ons aan te moedigen om naar het ideaal te streven. Dat deed de Heiland ook. Zijn gebod luidde ‘Gij dan zult volmaakt zijn’ (Matteüs 5:48), niet slechts ‘Gij zult een fijne dag hebben.’
We zijn allemaal anders
Enkele jaren geleden leerde ik iets toen ik de leringen van de Heiland las over de man van wie een schaap was afgedwaald. De Heiland vraagt: ‘Zal hij dan niet de negenennegentig op de bergen laten en heengaan om het dwalende te zoeken?’ (Matteüs 18:12).
Als priesterschapsleider had ik mezelf jarenlang als herder beschouwd — degene die op zoek ging naar het verloren schaap. Maar toen ik er goed over nadacht, kwam ik tot de conclusie dat we op de een of andere manier allemaal een verloren schaap zijn. We hebben allemaal onze zwakheden, en ons leven voldoet niet in alle opzichten aan het ideaalbeeld. We zijn allemaal anders! Dat is een nuttig inzicht, dat tot nederigheid stemt.
We doen er ook goed aan om te bedenken dat de Heiland heel goed wist, hoewel Hij het ideaal verkondigde, dat het ideaal niet altijd onmiddellijk haalbaar is. Over de gaven van de Geest — die prachtige begiftigingen van de Geest — heeft de Heiland gezegd: ‘Ze worden gegeven ten bate van hen die Mij liefhebben en al mijn geboden onderhouden.’ Alle geboden te onderhouden om geestelijke gaven te kunnen genieten, lijkt onmogelijk, maar gelukkig heeft de Heiland eraan toegevoegd dat geestelijke gaven ook gegeven worden ten bate van ‘hem die ernaar streeft dat te doen’ (LV 46:9; cursivering toegevoegd). Alle geboden proberen te onderhouden — zelfs als we soms niet aan het ideaalbeeld voldoen — is iets wat we allemaal kunnen doen en is aanvaardbaar in de ogen van onze hemelse Vader.
Omdat we bij de doop allemaal een verbond hebben gesloten om ‘te treuren met hen die treuren; ja, en hen te vertroosten die vertroosting nodig hebben’ (Mosiah 18:9), is het belangrijk om als discipel van Christus barmhartig te zijn en consideratie te hebben ten opzichte van hen die zich in bijzondere omstandigheden bevinden — die anders zijn. Over de Heiland heeft Nephi geschreven: ‘Hij doet niets, tenzij het voor het welzijn der wereld is’ (2 Nephi 26:24). Het is ondenkbaar dat de Heiland iets zou doen of zeggen dat een kind van God pijn zou doen of zou schaden. Alma heeft zelfs gezegd dat Christus als onderdeel van zijn verzoening vrijwillig onze pijnen, ziekten en zwakheden op zich heeft genomen ‘opdat Hij naar het vlees [zou] weten hoe zijn volk te hulp te komen’ (Alma 7:12).
We kunnen veel troost putten uit Christus’ vermogen om Zich in ons te kunnen inleven — een eigenschap die empathie wordt genoemd. Het verslag van de bediening van Christus staat vol met voorbeelden van zijn empathie en liefde voor hen die anders waren.
Toen het huidige liedjesboek Kinderliedjes in 1989 werd samengesteld, moest er voor de kinderen — en dus voor ons allemaal — een lied in worden opgenomen over hen die, omdat zij anders zijn, extra behoefte hebben aan liefde en begrip. Dat eenvoudige lied, ‘Ik hou van jou’, vat prachtig samen hoe we liefde en begrip kunnen tonen:
Als je anders loopt dan anderen,
willen ze soms niet bij je zijn,
maar ik niet! Ik niet!
Als je anders praat dan anderen,
lachen ze je uit of doen ze je pijn,
maar ik niet! Ik niet!
Ik speel met jou, Ik praat met jou,
dan weet je dat ik van je hou.
Jezus liet geen mens alleen,
want Hij hield echt van iedereen,
En dat doe ik ook!
Jezus hielp altijd, en wou
dat iedereen Hem volgen zou,
dus dat doe ik ook!
ik ook! ik ook!
Ik speel met jou, Ik praat met jou,
dan weet je dat ik van je hou.1
Ik hoop dat het met de hulp van God tot ons door zal dringen dat onze nadering tot Christus in grote mate zal afhangen van hoe goed wij andere mensen behandelen, vooral mensen die anders zijn. En mogen wij eraan denken dat we allemaal op de een of andere manier anders zijn.