Bespiegelingen
‘Op God vertrouw ik’ (Psalmen 56:5).
Ik hing mijn schooltas in de kast en zag mijzelf in volle lengte in de spiegel op de deur. Ik bekeek mezelf eens goed met mijn losse paardenstaart, mijn gekreukelde shirt en mijn slobberkousen. Ik moest denken aan de woorden van mijn jeugdwerkleerkracht: ‘Je bent een bijzondere dochter van onze hemelse Vader. Hij heeft veel zegeningen voor jou in petto.’
Ik helde voorover en staarde in de spiegel, en wenste dat ik in de toekomst kon kijken. Hoe zou ik op mijn twaalfde of tweeëntwintigste zijn? Zou ik knap zijn? Zou ik slim zijn? Zou ik in de tempel trouwen? Zou ik knappe kinderen hebben? Dat waren mijn dromen voor de toekomst, maar had God die zegeningen ook voor mij in petto?
‘Waar kijk je naar?’ Het was mama’s zachte stem.
In de spiegel zag ik mama achter me in de deuropening staan.
‘Naar mezelf’, zei ik. ‘Gewoon mezelf in de spiegel.’
Mama kwam naar me toe en keek over mijn schouder. ‘“Gewoon jezelf” is wel een heel bijzonder iemand’, zei ze.
‘Dat zei mijn jeugdwerklerares ook al. Ze zei dat onze hemelse Vader veel zegeningen voor mij in petto heeft. Hoe zal mijn leven eruitzien?
‘Kom eens mee naar mijn kamer. Ik wil je iets laten zien’, zei mama.
In haar slaapkamer deed mama een doosje open en haalde ze er een zilveren handspiegel uit.
‘Wat mooi’, zei ik, terwijl ik met mijn vingers over de letter B aan de achterkant streek.
‘Deze spiegel was van mijn grootmoeder’, zei mama. ‘Als ik de spiegel poets, probeer ik me voor te stellen wat oma Beatrice zag wanneer ze erin keek. In het begin zag ze misschien een meisje, net als jij, dat droomde over haar toekomst.
‘Ik kan me het licht en de vreugde voorstellen die ze in haar ogen zag toen ze vóór haar doop in de spiegel naar haar lange vlechten keek. Wist je dat ze zich pas op haar achttiende kon laten dopen?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee.’
‘En na haar huwelijk met mijn opa kreeg ze een dochtertje dat maar twee dagen heeft geleefd. Ik stel me voor dat de ogen die ze toen in deze spiegel zag, opgezwollen van tranen waren.
‘Vele jaren later zag ze vast haar blije spiegelbeeld toen ze zich voorbereidde op de tempel en de verzegeling aan haar man en hun drie kinderen.
‘Als oudere vrouw gebruikte ze deze spiegel misschien wel om haar hoedje op te doen voordat ze naar de ZHV-bijeenkomsten ging.
‘En nog later zag ze als weduwe met grijs haar misschien wel de dappere vastberadenheid in haar ogen in de vele jaren die ze in haar eentje getrouw tot het einde toe heeft doorgebracht.’
‘Heeft onze hemelse Vader mijn overgrootmoeder gezegend?’ vroeg ik.
‘Dat heeft Hij zeker’, zei mama.
‘Was mijn overgrootmoeder gelukkig met haar leven?’
‘Ja. Het ging niet allemaal zoals ze had gepland. Sommige dingen waren erg moeilijk, maar ze stelde haar vertrouwen in God, en die ervaringen hebben haar geholpen om meer op Hem te gaan lijken.’
‘Ik hoef denk ik toch niet echt in de toekomst te kijken’, zei ik terwijl ik de zilveren spiegel voorzichtig in het doosje teruglegde. ‘Ik vertrouw gewoon op mijn hemelse Vader en volg Hem.’
‘Ik weet zeker dat God een prachtig leven voor je in petto heeft’, zei mama. ‘En als je Hem volgt, zal het gezicht dat je in de spiegel ziet uiteindelijk zijn beeld weerspiegelen. En dat zou echt een droom zijn die uitkomt.’