Moesten we ons droomhuis verkopen?
Sullivan Richardson (Nevada, VS)
In 1998 spoorde de Geest me stilletjes aan om ons droomhuis te verkopen, dat we net vier jaar daarvoor hadden voltooid en betrokken. Onze kinderen waren één voor één bezig de middelbare school af te ronden en het huis uit te gaan, zodat onze woning beduidend groter en duurder was dan we nodig hadden. Ik was net van baan veranderd en zag daardoor in hoe mijn inkomen zomaar kon kelderen.
Ik woonde die oktobermaand de priesterschapsbijeenkomst van de algemene oktoberconferentie bij en werd getroffen door de woorden van president Gordon B. Hinckley (1910–2008). Hij sprak over onze financiën en zei tegen de priesterschapsdragers: ‘De tijd is gekomen om uw huis in orde te brengen.’ Hij voegde daar een waarschuwing aan toe: ‘Er zijn tekens dat we stormachtig weer voor de boeg hebben waar we maar beter rekening mee kunnen houden.’
Verderop in die toespraak zei hij: ‘Het kan uiteraard noodzakelijk zijn om geld te lenen voor de aankoop van een huis. Maar laten we een huis kopen dat we ons kunnen veroorloven en zo de betalingen verminderen die ons voortdurend boven het hoofd zullen hangen, zonder enige genade of respijt, gedurende wel dertig jaar.’1
Ik sprak met mijn vrouw over de raad van president Hinckley en voegde daaraan toe dat ik voelde dat we ons huis moesten verkopen. Verrassend genoeg stemde ze daarmee in.
De daaropvolgende maanden troffen we de nodige voorbereidingen om ons huis te verkopen en een ander huis te kopen. Het werd een lang en slepend proces waarbij we veelvuldig baden en als gezin vastten. Een jaar later konden we eindelijk in onze nieuwe woning trekken, waarvoor de maandlasten veel lager waren.
President Hinckley’s woorden bleken inderdaad profetisch. Het daaropvolgende jaar bereikte de Amerikaanse aandelenmarkt een hoogtepunt en spatte de internethype als een zeepbel uiteen. Diverse jaren met lage rentes volgden, die we benutten om onze hypotheek verder af te betalen.
Nu woedt er een nieuwe economische crisis in veel landen over de hele wereld. President Hinckley’s woorden zijn nu nog net zo waar als toen in 1998.
Wat zijn we blij dat we aan de raad van de profeet en de influisteringen van de Geest gehoor hebben gegeven. We zijn nu vrij van hypotheekschulden en zien met vreugde dat onze kinderen de tering naar de nering zetten.
We kijken elke algemene conferentie uit naar de raad van onze kerkleiders. We weten dat we gezegend worden als we hun aanwijzingen opvolgen.