Ons gezin, ons thuis
Eén trouwe pionier, vele generaties gezegend
Al vanaf de begindagen van de kerk zijn de leden vervolgd en belachelijk gemaakt vanwege hun geloof. Sara Elvira Eriksen was een jongevrouw die ook met die vervolging te maken kreeg. Zij kwam in 1895 in Drammen (Noorwegen) ter wereld. Toen ze een getuigenis had gekregen, wijdde ze zich aan het evangelie. Die toewijding heeft grotere gevolgen gehad dan zij zich tijdens haar leven ooit had kunnen voorstellen. Door haar moed en geloof beschikken haar nakomelingen nu over de zegeningen van het evangelie.
Net als Sara staan wij soms voor moeilijkheden die van ons vergen pal te staan voor ons getuigenis van Jezus Christus en zijn herstelde kerk. Onze keuze om pal te staan voor ons geloof, kan gevolgen hebben voor anderen, net zoals dat bij Sara het geval was. Dit is haar verhaal.
Toen ik vijftien was, gingen mijn vader en ik op een zondagmiddag eens een stukje wandelen. Mijn vader stopte plotseling en stelde voor dat we naar de mormoonse kerk zouden gaan. Ik was verbaasd, maar ging uit nieuwsgierigheid met hem mee. Het koor zong een prachtige lofzang. Zoiets ontroerends had ik nog nooit gehoord.
Na het lied stond een zendeling op en hield een toespraak over de Godheid. Later sprak hij een paar minuten met mijn vader en mij.
Ik ging pas een jaar later weer naar de kerk, waar de zendelingen Engelse les gaven. Na de Engelse les raakten we in gesprek over godsdienst. De zendelingen leerden me over het evangelie en hoe ik in de naam van Jezus Christus tot God de Vader kon bidden. Ze vertelden mij over de herstelling van het evangelie door middel van de profeet Joseph Smith, de verschijning van het Boek van Mormon en vele andere evangeliebeginselen.
Dat was allemaal nieuw voor mij, maar toch klonk het bekend. Ik bestudeerde de Schriften aandachtig en bad oprecht om verlichting, die ik ook heb ontvangen.
Mijn vader merkte dat ik anders was geworden. Maar toen hij erachter kwam dat ik me serieus met de kerk begon in te laten, werd hij boos en verbood hij mij om naar de kerk te gaan. Maar ik ging toch. Vaak liet hij me door mijn broer midden in de kerkdienst naar huis halen.
Toen ik zeventien werd, vroeg mijn vader wat ik voor mijn verjaardag wilde hebben. Ik zei dat ik graag zijn toestemming wilde hebben om me te laten dopen. Hij sloeg met zijn vuist op tafel en riep: ‘Nooit!’
In die periode werden mijn ouders lid van een andere kerk. Mijn vader liet de voorganger en anderen met mij praten, maar ik hield vast aan mijn getuigenis van het evangelie. Vader zei dat ik een schande was voor de familie en stuurde me het huis uit. Ik logeerde ongeveer een week bij een ZHV-zuster. Toen werd het hart van mijn vader verzacht en gaf hij me toestemming om me te laten dopen.
Na enkele maanden zag mijn vader in dat ik mij mijn getuigenis van het evangelie door niets of niemand liet ontnemen, dus stemde hij in met mijn doop. Mijn vader was diep onder de indruk dat ik zo blij en gelukkig was. Hij wilde zelfs met me meegaan naar Oslo om mijn doopdienst bij te wonen.
Al die tijd had mijn moeder maar weinig gezegd, maar ik voelde aan dat ze geloofde dat het evangelie waar was. We spraken samen urenlang over het evangelie.
De strijd thuis was echter nog niet voorbij. Mijn vader wilde niet naar me luisteren. Ik legde brochures op zijn nachtkastje omdat hij altijd tot laat in de avond nog lag te lezen. Ik nodigde de zendelingen vaak bij ons thuis uit en ze spraken met mijn vader, maar niets leek te helpen.
Op een dag vroeg mijn vader aan mij: ‘Bid je wel eens?’ Ik zei dat ik elke dag bad dat zijn ogen voor de waarheid van het evangelie zouden opengaan. Hij antwoordde dat het allemaal van de duivel was, maar zei toen: ‘Laten we samen bidden.’
Ik zei: ‘Goed, jij bidt tot jouw God en ik bid tot mijn God, dan zullen we zien wie het eerst antwoord geeft.’ Dat deden we dus.
Ik merkte al snel daarna dat hij de brochures en het Boek van Mormon aan het lezen was. Hij ging een paar keer met me mee naar de kerk, maar zei er verder nooit iets over en liet ook geen verandering in zijn geloof blijken. Toch ging er bijna geen dag voorbij of we spraken wel over verschillende beginselen van het evangelie.
Op een dag, drie jaar later, zei hij dat hij naar Oslo ging en wilde dat ik meeging. Toen we bij het station aankwamen, troffen we daar een van de plaatselijke ouderlingen. Ik vroeg hem waar hij heenging.
De ouderling zei: ‘Weet je dat niet? Ik ga je vader dopen.’
Ik moest lachen en huilen tegelijk. Twee maanden later lieten mijn moeder en mijn jongste broer zich ook dopen. Mijn zus en haar man werden kort daarna lid van de kerk, en ook drie van mijn andere broers.