Tot we elkaar weerzien
De gelijkenis van de bananenboom
Bananenbomen zijn heel gewoon waar ik woon in Sri Lanka. Ze hebben een zachte stam, waar je gemakkelijk met een mes in kunt snijden. Maar niemand maakt een bananenboom kapot, want er komen heerlijke vruchten aan.
Lang geleden, toen ik nog klein was, was er eens een hevige storm. Toen de storm eindelijk ging liggen, ging ik naar buiten en zag ik dat een van onze bananenbomen was omgewaaid. De wortels zaten los en de bladeren waren weg. Het leek me wel leuk om in de stam van de vernielde boom te snijden, dus ging ik thuis een mes halen. Ik wilde het mes net in de boom zetten toen mijn opa me tegenhield.
‘Je moet de bananenboom niet kapotmaken’, zei hij.
‘Waarom niet?’ vroeg ik. ‘Die boom is toch nergens meer goed voor en het lijkt me juist leuk.’
Mijn grootvader zei niets maar wenkte me om hem te volgen. Hij liet me een lange stok afsnijden. Daarna nam hij me mee terug naar de tuin waar de bananenboom lag. Hoewel het zinloos leek, trokken we de boom weer overeind. Toen de stam eenmaal recht stond, stutten we de zwakke boom met de stok.
‘Anton,’ zei mijn grootvader, ‘ik wil dat je deze bananenboom elke dag in de gaten houdt en zorgt dat hij rechtop blijft staan. Je moet hem elke dag water geven en verzorgen.’
En zo keek ik elke ochtend of de stam nog rechtop stond. Elke dag vulde ik de emmer met water en goot dat voorzichtig rond te wortels. Ik verzorgde de boom ijverig met wat hij nodig had.
Er verschenen al snel bloesems en, kort daarna, bananen aan de boom. Toen de vruchten rijp waren, gaf mijn grootvader alle familieleden een banaan. Ik keek met plezier toe hoe ze de bananen pelden en opaten. Die bananen smaakten beter dan ooit, en ik was blij dat mijn familie er zo van genoot.
Dat is al weer vele jaren geleden, lang voordat ik De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen had gevonden. Maar de lessen die ik door het verzorgen van de bananenboom heb geleerd, zijn voor mij nog steeds relevant. In mijn kerkroepingen en in mijn dokterspraktijk kom ik vaak mensen met zware problemen tegen. Net als die bananenboom zijn die mensen in de steek gelaten, beschadigd en afgeschreven — zelfs in hun eigen ogen. Als ik het somber voor ze inzie, moet ik denken aan de zoete vruchten van die bananenboom en vind ik de moed om ze overeind te helpen en ze dagelijks steun en zorg te geven zoals de Heiland dat zou doen.
De bananen die mijn familie at smaakten zoet, maar het Boek van Mormon spreekt van een andere soort vrucht — een vrucht die ‘zeer zoet’ en ‘boven alle vruchten begerenswaardig’ is (zie 1 Nephi 8:11–12). We kunnen vreugde vinden als we mensen helpen die hun weg door de misten van duisternis heen proberen te zoeken, en hen leiden naar de vrucht die zoeter is dan al het andere — de vrucht van het eeuwige leven.