Twee pioniers in twee verschillende eeuwen
Een jongen uit Schotland. Een meisje uit Taiwan. Anderhalve eeuw uit elkaar, maar verbonden door hun geloof.
Lieve Ebenezer, je kent me niet, we hebben elkaar nooit ontmoet.
Op 17 november 1830 ben je in Dunblane, Perthshire (Schotland) geboren als zoon van Andrew Bryce en Janet Adams Bryce. Ze noemden je Ebenezer.
Ik ben 153 jaar later geboren, in Hualien (Taiwan). Ze noemden mij Ji-Jen Hoeng.
Op tienjarige leeftijd ging je op een scheepswerf aan de slag. Later werd je leerjongen en je was erg goed in je vak.
Op vierjarige leeftijd begon ik de rekentafels en de Chinese fonetische tekens uit het hoofd te leren. Dat was best moeilijk, maar het is me gelukt.
In het voorjaar van 1848 kreeg je belangstelling voor De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, hoewel je vader, familie en vrienden jouw enthousiasme niet deelden. Ze deden er alles aan om je bij de kerk weg te krijgen. Je vader stopte zelfs je kleren achter slot en grendel zodat je de diensten op zondag niet kon bijwonen. Maar je geloof was standvastig. Ondanks de vervolging bleef je knokken.
Op 4 december 1986 kwamen twee Amerikaanse zendelingen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen bij mijn vader aan de deur. Hoewel mijn vader de zendelingen regelmatig liet komen, had hij nooit belangstelling voor de boodschap. Een paar maanden later scheidde hij van mijn moeder en trouwde hij opnieuw.
Toen mijn vader de zendelingen van het trieste nieuws over ons ontwrichte gezin op de hoogte bracht, gaf hij ze ook te kennen dat ze niet meer terug moesten komen.
De zendelingen lieten een exemplaar van het Boek van Mormon achter, met het adres van de dichtstbijzijnde kerk aan de binnenzijde van de omslag erin, en zeiden: ‘We blijven altijd jullie vrienden. Als er iets is wat we voor jullie gezin kunnen doen, kom dan naar dit adres toe en je zult ons daar aantreffen.
Het was moeilijk om die avond afscheid te nemen van de zendelingen, want ik had iets bijzonders gevoeld in hun boodschap.
Mijn stiefmoeder trok bij ons in. Mijn vader en zij werden steeds wreder, het leven werd moeilijker en ik werd een cynische tiener.
Op een avond kon ik hun verschrikkelijke behandeling niet meer uitstaan en stoof ik angstig de deur uit. Ik verstopte mij in de rijstvelden en voelde me eenzaam, wanhopig en moedeloos. Ik wilde van huis weglopen, maar ik kon nergens heen.
Opeens moest ik denken aan wat de zendelingen bij hun laatste bezoek hadden gezegd. ‘Ik ga morgen meteen mijn vrienden opzoeken!’ zei ik tegen mezelf, en voelde voor het eerst in jaren innerlijke rust.
De volgende ochtend sprong ik al vroeg op mijn fiets en ging op weg naar de kerk in de stad, maar de zendelingen die ons een paar jaar eerder hadden bezocht, waren naar huis teruggekeerd. Ik wilde het net opgeven, toen twee vriendelijke dames met de bekende zwarte naamplaatjes op hun jas naar me toekwamen en zich aan me voorstelden.
Beste Ebenezer, ondanks de weerstand van je vader liet je je in april 1848 dopen, als enige bekeerling in je familie.
Een maand nadat ik de zendelingzusters ontmoette, heb ik me laten dopen, in november 1988, als eerste bekeerling in mijn familie.
Maar mijn vader en stiefmoeder maakten het me moeilijk om naar de kerk te gaan.
Op een dag was ik net terug van een jongevrouwenactiviteit toen mijn vader de kamer binnenstampte, vloekend mijn Schriften pakte en ze in stukken scheurde. De stukken papier vlogen in het rond en dwarrelden langzaam op de grond neer, waar mijn tranen ook op vielen.
Het was net een nachtmerrie die maar niet overging.
Toen ik 21 werd, uitte ik mijn sterke verlangen om een voltijdzending te vervullen. Mijn vaders reactie was dat hij mij uit de familie verstootte. Op de Chinese oudejaarsavond, toen de meeste mensen naar huis gingen en met hun dierbaren doorbrachten, werd ik uit huis gezet.
Beste Ebenezer, toen de vervolging van je familie en vrienden ondraaglijk werden, besloot je van Schotland naar Amerika te emigreren en de vlakte over te steken naar Utah om je bij de heiligen der laatste dagen daar te voegen. Je vader was woedend. Hij eiste dat je bleef, maar je was een vastberaden jongeman. De dag waarop je aan boord stapte, was de laatste keer dat je hem zou zien.
Je leven als zeventienjarige immigrant was niet gemakkelijk, Ebenezer, maar het is je gelukt. Je vaardigheden als timmerman, molenbouwer en scheepsbouwer werden direct ingezet. Je werd geroepen om een kerk in Pine Valley (Utah) te bouwen. Hoewel je nog nooit een kerk had gebouwd, nam je die roeping zonder aarzeling aan. Tegenwoordig is dat gebouw het oudste kerkgebouw van de kerk dat nog steeds in gebruik is.
Later ontdekte je het majestueuze natuurlijke openluchttheater, dat nu jouw naam draagt: Bryce Canyon National Park.
Op 4 juni 1994 meldde ik mij als voltijdzendelinge bij het zendingsgebied Taitsjoeng (Taiwan). Ik speldde een zwart naamplaatje op mijn jas, net als de zendelingen die mijn familie jaren daarvoor hadden bezocht. Ik voelde me nederig. Ik voelde me vereerd. Ik voelde me gezegend.
Na mijn zending ben ik naar Utah geëmigreerd, waar ik mijn man heb ontmoet. We zijn in de tempel voor tijd en eeuwigheid getrouwd. Door de afstammingslijn van mijn man ben ik met jou verbonden geraakt.
Beste Ebenezer, je kent me niet. We hebben elkaar nooit ontmoet. Maar ik heb verhalen over je gehoord. Je voeten zijn altijd blijven reizen. Je handen zijn altijd blijven werken. Je hart is altijd blijven geloven. Je bent altijd blijven dienen. Na al die jaren trek ik me nog steeds aan je voorbeeld op. Dankjewel, lieve Ebenezer. Dankjewel!