2012
Heb ik heden iets goeds in de wereld gedaan?
Maart 2012


Heb ik heden iets goeds in de wereld gedaan?

Levenservaringen van president Thomas S. Monson

Toen de telefoon overging op 18 juni 2008, was ik op zending met mijn man, destijds president van het zendingsgebied Londen-Zuid (Engeland). Ik had president Thomas S. Monson aan de lijn. Hij begon op zijn kenmerkende vriendelijke wijze: ‘Hoe gaat het met de zending? Hoe gaat het met je familie? Heb je het naar je zin in het mooie Engeland?’ Daarna zweeg hij even en zei vervolgens: ‘Ik heb met Frances gesproken, ik heb erover gebeden, en ik wil dat jij mijn biografie schrijft.’

Ik was natuurlijk zeer vereerd maar ook overdonderd. Hij opperde toen dat ik de volgende ochtend wel kon beginnen, dan was ik er half mee klaar tegen de tijd dat we van zending terugkwamen. We hadden nog één jaar van onze driejarige zending voor de boeg.

President Monson heeft gezegd: ‘Wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt.’1 Ik ben die belofte op waarde gaan schatten.

Hoe schrijf je over het leven van een profeet? Je begint niet aan het toetsenbord maar op je knieën.

Ik besefte al snel dat dit geen gewone biografie zou worden met een opsomming van datums, plaatsen en bezochte gebieden. Het was het verslag van een man die sedert de grondlegging der wereld door God was geroepen en voorbereid, ‘ons tot leiding in deez’ laatste tijd’.2 Overweldigend is niets teveel gezegd. Een echte uitdaging die alles van me vergde zit er ook niet ver naast.

De Heer heeft gezegd: ‘Hetzij door mijn eigen stem, hetzij door de stem van mijn dienstknechten, dat is hetzelfde’ (LV 1:38). Ik begon de stem van de Heer bij monde van zijn profeet te volgen vanaf het moment dat Thomas S. Monson in 1963 tot het heilige apostelschap werd geroepen. Ik las maandenlang honderden boodschappen die president Monson bij talloze gelegenheden heeft gegeven. Ik las de biografieën van alle presidenten van de kerk en van vele opmerkelijke religieuze leiders. Ik verdiepte me in de begintijd van de kerk in Schotland, Zweden en Engeland, waar president Monsons voorouders vandaan komen; de crisisjaren die zijn jeugd zo hebben gevormd; en de Tweede Wereldoorlog met al zijn gevolgen voor een verdeeld Duitsland. (President Monson heeft twintig jaar op dat gebied van de kerk toezicht gehouden.) Ik las zijn autobiografie die hij in 1985 voor zijn familiekring had geschreven, en later zijn dagboeken die 47 jaren beslaan. Ik sprak met kerkleiders die in vele delen van de wereld met hem hadden samengewerkt, en met leden wier leven voor altijd door zijn toedoen is veranderd. Ik vroeg een goede vriendin en geschiedkundige, Tricia H. Stoker, om hulp bij mijn onderzoek. Zij had deel uitgemaakt van het schrijverscomité van diverse lesboeken in de serie Leringen van kerkpresidenten en wist hoe je het leven van een profeet moet onderzoeken.

Ik hield maandelijkse vraaggesprekken met president Monson via videoconferenties vanuit Engeland, en later onder vier ogen toen we in Utah terug waren en ik er veertien maanden lang vanuit zijn kantoor mee bezig was. Ik voelde steeds weer zijn hartelijkheid, alsof we samen aan de keukentafel zaten te praten. Hij sprak over zijn jeugd en zijn familie, over zijn roeping door president David O. McKay (1873–1970), en over de invloed van mentoren zoals president J. Reuben Clark jr. (1871–1961), president Harold B. Lee (1899–1973) en ouderling Mark E. Petersen (1900–84), om er een paar te noemen.

Hij leerde thuis een christelijke levenswandel, waar naastenliefde — de reine liefde van Christus — mededogen en het verlangen om anderen op te beuren en tot zegen te zijn de norm waren, en waar zijn ouders hem de Schriften weliswaar niet voorlazen maar wel voorleefden.

Zijn nadruk op het helpen van het individu is te herleiden tot zijn jeugd aan de westkant van Salt Lake City, ‘tussen de spoorrails’ zoals hij het zelf graag zegt, in de moeilijkste periode van de crisisjaren. Zijn buren en vrienden hadden niet veel aardse goederen, maar ze hadden elkaar, en dat was genoeg. Velen die hem dierbaar waren, waaronder enkele van zijn lievelingsooms, waren geen lid van de kerk. Godsdienstige overtuiging speelde geen rol, hij leerde van mensen houden om wie ze waren. Zijn ouders openden hun hart voor iedereen. President Monson is daar nooit van afgeweken.

Hij is een uitzonderlijke man die respect heeft voor iedereen die hij ontmoet, en die belangstelling toont voor hun leven, zorgen en moeilijkheden. Hij praat net zo makkelijk met een bezoekende hoogwaardigheidsbekleder uit een ander land als met de man die zijn kantoor ’s avonds schoonmaakt. Zijn grootsheid valt onder meer af te meten aan het feit dat hij met iedereen weet om te gaan en merkt dat hij van iedereen die hij ontmoet iets kan leren.

President Monson zegt dat een organisatie gekenmerkt wordt door de specifieke eigenschappen van haar leider.3 Het is dan ook ons verlangen en onze opdracht om andere mensen op persoonlijke wijze op te beuren, aan te moedigen, erbij te betrekken en te helpen. Die levenshouding weerspiegelt het voorbeeld van de Heiland, die ‘is rondgegaan, weldoende (…); want God was met Hem’ (Handelingen 10:38).

President Monson roept ons al een hele tijd op om meer als de Heiland te zijn. Toen ik president Boyd K. Packer, president van het Quorum der Twaalf Apostelen, interviewde, bevestigde hij waar ik al achter was gekomen. President Monson, zei hij, ‘leeft meer als een christen dan de rest van ons’.4

President Monson geeft al ruim een halve eeuw steeds weer de jas die hij aanheeft aan de behoeftigen. Hij heeft aan het bed van zieken en bejaarden gezeten. Hij heeft talloze zegens gegeven aan mensen in ziekenhuizen en bij hen thuis. Hij heeft zijn auto menigmaal omgekeerd om bij een bekende langs te gaan en bijeenkomsten haastig verlaten om op de uitvaartdienst van weer een ander te spreken. (Als je hem vraagt hoeveel vrienden hij telt, zegt hij: ‘Minstens veertien miljoen.’) Hij stapt op iemand in een rolstoel af die moeite heeft om bij hem te komen, doet een ‘high five’ met een groep tieners, en beweegt zijn oren heen en weer voor diakenen op de eerste rij. Hij legt veel eerbied aan de dag voor mensen die hij als ‘onopvallend en onopgemerkt’ betitelt, door slechts weinig anderen dan hun Vader in de hemel gekend.

Kortom, president Monson doet wat de meeste mensen alleen maar in gedachten doen.

Zijn boodschappen zijn doorspekt met ware verhalen (hij noemt ze nooit ‘vertelsels’) die evangeliebeginselen onderstrepen. Hij heeft gezegd: ‘De daden waaruit blijkt dat we God en onze naaste werkelijk liefhebben als onszelf, zullen zelden de aandacht en bewondering van de wereld trekken. Onze liefde blijkt veeleer uit onze dagelijkse omgang met elkaar.’5

Van al zijn werkzaamheden over de hele wereld behoren de jaren dat hij toezicht hield op de kerk achter het IJzeren Gordijn misschien wel tot de aangrijpendste. Nadat onze zending er in 2009 opzat, brachten mijn man en ik een bezoek aan Duitsland en liepen we waar president Monson had gelopen, spraken we met de leden die hij zo liefhad en bemerkten we de invloed van zijn jarenlange inzet. We maakten kennis met hartelijke priesterschapsdragers die nog ontroerd spraken over zijn onaflatende bezoeken, zijn liefde voor Jezus Christus en zijn bemoedigende zorg. We stonden in het inmiddels verlaten, bouwvallige fabrieksgebouw in Görlitz waar president Monson in 1968 op het podium stond en de afgetobde Oost-Duitse heiligen der laatste dagen alle zegeningen beloofde die de Heer voor zijn kinderen in petto had — op voorwaarde van hun getrouwheid. Die dag zongen zij met hart en ziel: Mocht u ’t lot beproeving geven, houdt gij moed! (…) Jezus zal ons nooit verlaten, houdt gij moed.’6 Hij was de heiligen op aanwijzing van het Eerste Presidium te hulp gekomen. Twintig jaar later, met de Berlijnse muur nog intact, hadden deze Oost-Duitse heiligen ringen, kerkgebouwen, patriarchen, zendelingen en een tempel. En na de val van de muur werden de heiligen met hun families en als land herenigd.

President Monson zegt vaak: ‘Toeval bestaat niet’ als hij toelicht dat hij in zijn leven de hand van de Heer in alles heeft leren zien.7

Een van de grote Oost-Duitse kerkleiders was Henry Burkhardt, die twee decennia lang nauw met president Monson samenwerkte en bij hem was gedurende alle cruciale gebeurtenissen in dat land. Broeder Burkhardt was een man die al die jaren bijzonder getrouw en met grote persoonlijke risico’s achter het IJzeren Gordijn optrad als vertegenwoordiger van de kerk bij de overheid. Hij diende onder meer als kerkleider en als president van de Freibergtempel.

Ik vroeg hem wat hij als het bijzonderste moment in president Monsons bediening had ervaren. Ik had verwacht dat hij de bijeenkomt in Görlitz zou noemen, de toewijding van het land in 1975, de organisatie van de eerste ring, de inwijding van de Freibergtempel of het onderhoud met Herr Honecker, de hoogste ambtsdrager in het communistische Oost-Duitsland, toen president Monson vroeg om onze zendelingen van buitenaf in het land toe te laten en Oost-Duitse zendelingen naar andere landen te laten gaan. Met de doodseskaders die de muur bewaakten, klonk die vraag bijna belachelijk, maar Herr Honecker antwoordde: ‘Wij hebben u al die jaren gadegeslagen en wij vertrouwen u. Uw verzoek wordt toegestaan.’ Welke van die gebeurtenissen zou broeder Burkhardt er uitpikken?

Met tranen die over zijn wangen liepen, zei hij: ‘Dat was 2 december 1979.’ Ik kon in gedachten bij die datum geen belangwekkende gebeurtenis plaatsen. ‘Vertel op’, zei ik.

‘Die dag kwam president Monson naar Oost-Duitsland om mijn vrouw, Inge, een zegen te geven.’ President Monson had dat weekend geen taken te vervullen, en vloog alleen met dat doel van de Verenigde Staten naar Duitsland. Zuster Burkhardt had al negen weken in het ziekenhuis doorgebracht vanwege complicaties na een operatie, en haar toestand verslechterde. President Monson schreef in zijn dagboek: ‘Wij oefenden samen ons geloof en uitten onze gebeden om haar een zegen te geven.’8 Hij had duizenden kilometers afgelegd in de enige vrije tijd die hij in maanden had gehad — om een ander te helpen.

‘Laten we onszelf de vragen stellen:’ zei hij, ‘“Heb ik heden iets goeds in de wereld gedaan? Mij waar nood was ter hulpe gegord?” Wat een formule voor geluk! Wat een recept voor tevredenheid, voor gemoedsrust. (…) We kunnen harten verlichten. Vriendelijke woorden spreken. Geschenken geven. Goede daden verrichten. Zielen redden.’9

Dat is de bediening van president Monson. Hij bekommert zich altijd om de bedrukten, de eenzamen, de ontmoedigden. Ouderling Richard G. Scott van het Quorum der Twaalf Apostelen zegt: ‘De Heer moest Thomas Monson wel groot maken vanwege de omvang van zijn hart.’10

Bij de inwijding van de Curitibatempel (Brazilië) op 1 juni 2008 riep hij een jongen naar voren om hem bij de hoeksteenceremonie terzijde te staan. Een fotograaf stelde voor dat iemand de hoed van de jongen af zou doen voor een foto. De jongen had geen haar en was duidelijk met een kankerbehandeling bezig. President Monson sloeg zijn arm liefdevol om hem heen en hielp hem de specie op de muur aanbrengen. Iemand uit het gezelschap van de president zei dat het tijd was om de tempel weer in te gaan om de inwijding volgens schema af te ronden. President Monson schudde zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij, ‘Ik wil nog iemand naar voren roepen.’ Hij keek de menigte in en zijn oog viel op een vrouw achteraan. Hij gebaarde haar naar voren te komen. Hij sloeg een arm om haar heen en begeleidde haar liefdevol naar de muur om het voegen van de hoeksteen te voltooien.

De dag na de inwijding vroeg ouderling Russell M. Nelson van het Quorum der Twaalf Apostelen, die de inwijding ook had bijgewoond, aan president Monson hoe hij wist dat de vrouw de moeder van die jongen was.

‘Dat wist ik niet,’ antwoordde hij, ‘maar de Heer wel.’

Enkele maanden later overleed de jongen. Ouderling Nelson zegt: ‘U kunt zich voorstellen wat [die gebeurtenis bij de inwijding] voor de moeder van dat gezin betekende. De Heer liet haar op die manier weten: “Ik ken jou, Ik ben met je begaan en Ik wil je helpen.” Zo’n man is deze profeet van God.’11

In een tijd waarin sms’jes en e-mails persoonlijke gesprekken steeds meer verdringen, herinnert president Monson ons er voortdurend aan dat we elkaar de helpende hand moeten toesteken. Hij droeg die boodschap uit met de woorden van een lid dat hem een brief had geschreven: ‘De gebeden van mensen worden vrijwel altijd verhoord door wat anderen doen.’12 Hij wijst ons vaak op de raad van de Heer: ‘Ik zal voor uw aangezicht uit gaan. Ik zal aan uw rechter- en aan uw linkerhand zijn, en mijn Geest zal in uw hart zijn, en mijn engelen zullen rondom u zijn om u te schragen’ (LV 84:88). President Monson weet dat wij vaak die engelen voor elkaar zijn. Alma liet de heiligen bij de wateren van Mormon een verbond sluiten om ‘elkaars lasten te dragen, opdat zij licht zullen zijn’ (Mosiah 18:8); president Monson roept ons op om dat verbond na te leven.

Ik heb zelf meegemaakt dat hij mijn lasten lichter heeft gemaakt. Op een gegeven moment zag hij dat de verantwoordelijkheid voor zijn biografie zwaar op me rustte. Hij nodigde me in zijn kantoor en zei met zijn alleraardigste en vriendelijkste stem: ‘Waar kan ik je mee helpen?’

Ik hield het niet meer en gooide al mijn gevoelens van onbekwaamheid, de schrikbarende aard van de taak en de hoeveelheid materiaal om door te worstelen, vast te leggen, te organiseren en te synthetiseren eruit. Ik wilde het zo graag goed doen — voor hem. Ons onderhoud was een van de dierbaarste gebeurtenissen in mijn leven. Het leek alsof ik bij het bad van Betesda was en de Heiland het gordijn optilde en mij opbeurde. President Monson begrijpt de heilbrengende macht van de verzoening en vindt het een voorrecht om in opdracht van de Heer iemand op te beuren.

‘Bekommer u om de bejaarden, de weduwen en weduwnaars, de zieken, de gehandicapten, de minderactieven’, zei hij, en geeft daarin zelf het goede voorbeeld. ‘Strek uw helpende hand naar hen uit, met een hart vol mededogen.’13

Zijn achting en belangstelling voor anderen zijn een maatstaf van zijn getuigenis van de Heiland Jezus Christus: ‘Door te leren van Hem, door te geloven in Hem, door Hem te volgen, kunnen wij worden zoals Hij. Onze gelaatsuitdrukking kan veranderen, ons hart kan worden verzacht, onze tred versneld, onze zienswijze verrijkt. Het leven wordt wat het behoort te worden.’14

Noten

  1. Thomas S. Monson, ‘Duty Calls’, Ensign, mei 1996, p. 44.

  2. ‘Wij danken U, Heer, voor profeten’, Lofzangen 17.

  3. Zie Kellene Ricks, ‘BYU Leader Begins “Lord’s Errand”’, Church News, 4 november 1989, p. 3.

  4. Boyd K. Packer, in: Heidi S. Swinton, To the Rescue (2010), p. 1.

  5. Thomas S. Monson, ‘To Love as Jesus Loves’, Instructor, september 1965, p. 349.

  6. ‘If the Way Be Full of Trial, Weary Not’, Deseret Sunday School Songs (1909), nummer 158; zie ook Thomas S. Monson, ‘Geduld — een hemelse deugd’, Liahona, september 2002, p. 7.

  7. Thomas S. Monson, in: To the Rescue, p. 60.

  8. Thomas S. Monson, in: To the Rescue, p. 1.

  9. Thomas S. Monson, ‘Dit is de tijd’, Liahona, januari 2002, p. 69.

  10. Richard G. Scott, in: To the Rescue, p. 162.

  11. Zie To the Rescue, p. 521.

  12. In: Thomas S. Monson, ‘Be Thou an Example’, Ensign, november 1996, p. 45.

  13. Thomas S. Monson, uitzending ringconferentie Salt Lake City-Zuid (Utah), 18 oktober 2009, niet gepubliceerd.

  14. Thomas S. Monson, ‘De weg van de Meester’, Liahona, januari 2003, p. 4.

Links: president Monson — destijds ouderling Monson — op de trap van het bestuursgebouw van de kerk in 1967. Boven, van boven naar onderen: op zijn kantoor in 2011; met ouderling M. Russell Ballard bij de eerstespadesteking van het Joseph F. Smith Building van Brigham Young University in 2002; bij de herinwijding van de Laietempel (Hawaii) in 2010; met zijn vrouw, Frances, na de algemene aprilconferentie 2008.

Helemaal boven: een portret van president Monson in de jaren zestig van de vorig eeuw. Boven: met leden en zendelingen in Duitsland. Onder, v.l.n.r.: als bisschop van de wijk 6–7 met zijn raadgevers; in gesprek met scouts; op bezoek bij de Tongaanse zending in 1965.

Rechts: president en zuster Monson bij de inwijding van de Nauvootempel (Illinois) in 2002; president Monson spreekt op de algemene aprilconferentie 2008, toen hij als president van de kerk werd gesteund; bij de hoeksteenceremonie voor de Oquirrh Mountaintempel (Utah) in 2009; met een oude vriend in Ontario (Canada) in juni 2011.

Links: foto geplaatst met toestemming van de kerkelijke archieven; rechts: foto’s Tom Smart, Stuart Johnson en Gerry Avant, met dank aan Deseret News; foto algemene conferentie Craig Dimond

Foto’s met dank aan president Monson

V.l.n.r.: foto’s Craig Dimond, Leslie Nilsson, Matthew Reier en Gerry Avant