Ware vreugde
Met wie kon ik over het evangelie spreken? Ik had al iemand in gedachten.
‘En al ware het zo dat u (…) slechts één ziel tot Mij bracht, hoe groot zal dan uw vreugde met hem zijn in het koninkrijk van mijn Vader!’ (LV 18:15.)
Toen mijn bisschop dit vers voorlas, sprong mijn hart op. Ik zag mezelf al bij de doop van iemand die ik over het evangelie had verteld. Mijn vriendin zou zo gelukkig zijn en iedereen zou weten dat ze zich door mijn toedoen liet dopen. Mijn vreugde zou groot zijn.
Ik moest meteen aan Angela denken. Ze was mijn beste vriendin en ze had het evangelie nodig. Ik wist zeker dat kennis van het evangelie en het feit dat ze een dochter van God was haar vragen zouden beantwoorden en haar een goed gevoel geven.
De volgende dag vroeg ik haar: ‘Hé, Ang, we hebben zaterdag een barbecue bij ons in de kerk. Heb je ook zin om te komen?’
‘Graag,’ zei ze, ‘dat lijkt me hartstikke leuk.’
Ze ging met me mee, en de maanden daarna bleef ik haar uitnodigen voor elke kerkactiviteit die ik maar kon bedenken. Na iedere activiteit vroeg ik haar steeds: ‘Nou, Ang, wat vond je ervan?’ Dat leidde dan tot gesprekken over eeuwige beginselen. Ik was blij. De dag waarop ik de beloofde zegeningen van onze hemelse Vader zou plukken, kwam steeds dichterbij.
Op een winteravond vlak voor de kerst maakten Angela en ik een wandeling rond de Washington D.C.-tempel. De Heilige Geest was bij ons en ik wist dat ze iets kon voelen.
‘Hoe voel je je nu?’ vroeg ik.
‘Ik wil me graag laten dopen. (…) Maar wacht’, waarschuwde ze me toen ze het enthousiasme in mijn gezicht zag. ‘Ik kan me nu niet laten dopen en de zendelingen mogen niet bij me thuis komen. Mijn ouders zouden dat nooit goedvinden. Maar wil jij me alles leren wat je weet?’
Ik was overrompeld en stamelde: ‘Goed, ik zal je alles proberen te leren wat ik weet.’
Later die avond dacht ik aan de belofte die ik had gedaan. Alles wat ik wist? Maar wat als ik niet genoeg wist? Was mijn getuigenis wel sterk genoeg? Wist ik wel zeker dat het evangelie waar was?
Ik besloot dat ik de volgende dag direct zou beginnen om alles over het evangelie te leren wat ik maar kon, om een echt getuigenis van de waarheid ervan te krijgen.
Ik begon elke avond verwoed in de Schriften te lezen. Mijn gebeden werden oprechte smeekbeden dat zowel Angela als ik mocht weten dat het evangelie waar was.
De resultaten kwamen langzaam. Tijdens onze gesprekken werd ik soms door de Geest geleid om dingen te zeggen die ter plekke in me opkwamen. Mijn getuigenis werd steeds sterker naarmate ik er uiting aan gaf. De Schriften begonnen voor me te leven.
Mijn ouders stonden klaar om me te helpen. Ze waren een waardevolle vraagbaak, en mijn liefde en waardering voor hen zijn alleen maar toegenomen.
Vijf jaar later is Angela nog steeds geen lid van de kerk. Als ik mezelf volgens mijn idealistische verwachtingen als tweedeklasser zou beoordelen, dan had ik gefaald. Ik maakte geen doopdienst mee en ontving niet de ‘vreugde’ van iedereens lof als degene die een vriendin tot het evangelie had gebracht. Maar ik heb nu andere verwachtingen. Ik heb mijn eigen ziel dichter tot God gebracht. Ook al zou Angela nooit lid van de kerk worden, dan nog zijn de studie en gesprekken over het evangelie niet voor niets geweest. Zij is meer over het evangelie te weten gekomen en ik ben door onze gesprekken zelf bekeerd geraakt. En ik kan het nu ook beter aan anderen uitleggen.
De beloofde vreugde in de Leer en Verbonden betekent geen wereldse lof en eer. Mijn vreugde is groot omdat ik mijn Heiland beter ken en een sterk getuigenis van zijn evangelie heb gekregen.