Fonds geeft leden over de hele wereld de kans om de tempelzegens te ontvangen
Sinds hij in juli 2001 de Manilatempel (Filipijnen) betrad, vlak voordat hij naar Singapore op zending ging, wist Riaz Gill uit Pakistan dat hij op een dag naar de tempel wilde terugkeren om een eeuwig gezin te hebben.
In 2007 liet zijn vrouw, Farah, zich dopen, maar ze hadden niet veel geld en wisten niet wanneer ze in staat zouden zijn om naar de tempel te gaan, ruim 5.700 kilometer bij hen vandaan. Na de geboorte van hun zoon, Ammon Phinehas, in 2009, werd hun verlangen om zich in de tempel te laten verzegelen nog sterker. Tegen het eind van 2010 kregen ze hulp uit het algemeen hulpfonds voor tempelbezoekers en werden hun gebeden beantwoord.
‘Mijn getuigenis is sterker geworden nu ik met mijn gezin naar de tempel ben geweest’, zegt broeder Gill. ‘Na ons bezoek aan de tempel lijkt het wel of ik de Heer meer te bieden heb. (…) Ons bezoek aan de tempel was zo fijn en geloofsversterkend dat ik er bijna geen woorden voor kan vinden.’
In de tempel was broeder Gill ook in de gelegenheid om verordeningen voor zijn overleden vader, grootvader en schoonvader te verrichten. En toen het werk voor zijn moeder was verricht, liet hij zich aan zijn ouders verzegelen.
‘Het was zo’n groot voorrecht om met mijn gezin naar de tempel te gaan’, zei hij. ‘Met een gebed in mijn hart wil ik mijn dank uitspreken voor de leiders die deze tempelreis mogelijk hebben gemaakt.’
Leden buiten de Verenigde Staten en Canada die niet zelf de middelen hebben om naar de tempel te gaan, worden door het fonds, dat volledig uit bijdragen van leden bestaat, in staat gesteld om een keer naar de tempel te gaan. Leden die aan het fonds willen bijdragen, noteren ‘Hulpfonds tempelbezoekers’ in de categorie ‘Overige’ van het reguliere specificatieblaadje. Mensen kunnen ook door middel van LDS Philanthropies aan het fonds bijdragen.
Tijdens de algemene conferentie in oktober 2011 heeft president Thomas S. Monson de leden aangemoedigd om aan het algemeen hulpfonds voor tempelbezoekers bij te dragen. Hij zei: ‘[Er zijn] nog steeds delen van de wereld waar de tempels zo ver af zijn van onze leden dat ze zich de reis erheen niet kunnen veroorloven. Daardoor zijn ze niet in staat om deel te nemen aan de heilige, eeuwige zegeningen die de tempels bieden.’ (Liahona, november 2011, pp. 4–5.)
‘Het doel van dit fonds is om mensen te helpen die ergens wonen waar het moeilijker is om naar de tempel te gaan’, zegt ouderling William R. Walker, algemeen bestuurder van de afdeling tempelzaken. ‘Met behulp van deze eenmalige voorziening kan iemand zijn of haar eigen verordeningen ontvangen.’
Volgens ouderling Walker komen de meeste aanvragen uit Afrika, Oceanië en Azië. Ringpresidenten en zendingspresidenten dienen een aanbeveling in bij het gebiedspresidium, dat het fonds per land beheert.
In 2009 en 2010 hebben zo’n vierduizend leden gebruik gemaakt van het fonds om voor het eerst — en mogelijk voor het laatst — naar de tempel te gaan.
Ouderling Walker zegt dat om zoveel mogelijk leden te helpen, er ‘wordt gekeken naar welke tempel het lid het goedkoopst kan vliegen. Dat houdt in dat niet altijd de dichtstbijzijnde tempel wordt gekozen of de tempel die in hun gebied ligt.’
Ieder lid dat gebruik maakt van het fonds moet zelf een offer brengen of een bijdrage leveren.
‘In sommige landen is het erg duur en moeilijk om een paspoort te krijgen’, zegt ouderling Walker. ‘Dus in sommige gebieden waar de leden hun land moeten verlaten om naar de tempel te gaan, moeten ze zelf de kosten van hun paspoort betalen. In sommige landen wordt standaard een geldelijke bijdrage gevraagd. Het bedrag daarvan lijkt wellicht niet groot, maar die mensen moeten er vaak zes maanden voor sparen.’
Volgens ouderling Walker tonen mensen die een eigen bijdrage leveren vaak meer dankbaarheid. ‘In bijna alle gevallen hebben de leden hun best gedaan om een bijdrage te leveren. Ze zijn rijkelijk gezegend en beschouwen die zegeningen niet als vanzelfsprekend’, zegt hij.
Naast de kosten om naar de tempel te gaan, krijgt ieder lid uit het fonds ook zeven sets tempelonderkleding, zodat ze hun verbonden kunnen naleven als ze weer thuis zijn.
Met de woorden van president Monson werd het fonds voor het eerst door een profeet van de kerk van de kansel bekendgemaakt. Daardoor, en door de groeiende vraag naar hulp uit het fonds, zullen de bijdragen aan het fonds volgens ouderling Walker toenemen.
‘Er worden nog steeds mensen lid van de kerk en we hebben nog lang niet voldaan aan de behoeften in veel gebieden’, zegt hij. Hij haalt de woorden aan van president Howard W. Hunter (1907–1995) uit 1994 dat alle waardige leden een tempelaanbeveling zouden moeten hebben (zie ‘The Great Symbol of Our Membership’, Ensign, oktober 1994, p. 2), en zegt: ‘We hebben veel getrouwe leden die wel een geldige tempelaanbeveling hebben maar nog niet naar de tempel zijn geweest, en ook geen vooruitzicht hebben om naar de tempel te gaan.’
Ouderling Walker zegt dat de bekendmaking van president Monson uit zijn liefde voor tempels voortkomt en uit consideratie met de heiligen die gebruik maken van het fonds.
‘Als je die verafgelegen plaatsen bezoekt, leer je de mensen kennen en zie je wat voor problemen ze hebben’, zegt ouderling Walker. ‘Dit fonds zal veel mensen tot zegen zijn.’