2012
Ik merkte hen niet op
Maart 2012


Ik merkte hen niet op

Shelli Proffitt Howells (Californië, VS)

Ik stuitte bij het lezen van het Boek van Mormon onlangs op de volgende vermaning: ‘Waarom (…) laat gij de hongerigen en de behoeftigen en de naakten en de zieken en de ellendigen aan u voorbijgaan en merkt gij hen niet op?’ (Mormon 8:39).

In plaats van het vredige en geruststellende gevoel dat ik doorgaans in de Schriften vind, werd ik overstelpt door een treurig gevoel. Ik had al langer door dat ik niet echt iemand ben die de noden van andere mensen ziet. Ik was zo in mijn eigen leven, mijn roepingen en mijn familie opgegaan, dat ik de moeilijkheden van anderen gewoon niet opmerkte.

Ik wist dat ik niet alles deed wat ik kon om ‘elkaars lasten te dragen, opdat zij licht zullen zijn; (…) te treuren met hen die treuren; ja, en hen te vertroosten die vertroosting nodig hebben’ (Mosiah 18:8–9). Ik wilde wel veranderen; ik wilde mijn leven wel beteren. Ik wist alleen niet hoe. Ik bad of de Heer me wilde helpen.

Mijn antwoord kwam op een onverwachte en ongewilde manier toen ik chronisch ziek werd. Al mijn drukke bezigheden vielen langzaam maar zeker weg. Naarmate de ziekte erger werd, moest ik mijn buitenactiviteiten, mijn roepingen en mijn kerkbezoek opgeven. Ik ben nu aan huis gebonden, ik ben eenzaam en ik voel dat niemand me opmerkt.

Ik bid dat de Heer me op een dag zal genezen. Wanneer Hij dat doet, beloof ik mezelf dat ik nooit meer zo blind zal zijn. Wanneer ik in de kerk aankom, zal ik om mij heen kijken wie er alleen zit en wie er die dag niet is. Ik zal elke week mijn schroom opzijzetten en iemand bezoeken die ziek of anderszins bezocht is of gewoon een vriendin nodig heeft. Ik zal mijn broeders en zusters elke dag liefhebben — niet alleen op zondag of tijdens kerkactiviteiten.

Ik zal de goedkeurende woorden van de Heiland indachtig zijn en ze hopelijk zelf mogen horen: ‘In zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan’ (Matteüs 25:40).