2015
President Monson roept op tot moed
April 2015


Boodschap van het Eerste Presidium

President Monson roept op tot moed

diamond shape made up of fish with one orange fish in the center of black fish.

Illustratie iStock/Thinkstock

President Monson heeft opgemerkt dat er nauwelijks een uur van de dag voorbijgaat of we moeten op de een of andere manier iets kiezen.

Om verstandig te beslissen, zegt hij, hebben we moed nodig: ‘de moed om nee te zeggen, de moed om ja te zeggen. Beslissingen bepalen onze bestemming.’1

In de volgende citaten herinnert president Monson heiligen der laatste dagen eraan dat ze de moed moeten hebben om pal te staan voor waarheid en gerechtigheid, te verdedigen wat zij geloven, en de wereld met hun afwijzing van eeuwige waarden en beginselen te confronteren.

‘Van ieder van ons wordt voortdurend moed gevraagd’, zegt hij. ‘Zo is het altijd geweest, en zo zal het altijd blijven.’2

Moed draagt Gods goedkeuring weg

‘We moeten allen vrees het hoofd bieden, spot doorstaan en tegenstand verduren. Laten we allemaal de moed hebben om heersende opvattingen te trotseren en pal te staan voor principes. Moed, en niet de gulden middenweg, verdient de goedkeurende glimlach van God. Moed wordt een levende en waardevolle deugd, niet alleen als we die zien als de bereidheid om dapper te sterven, maar ook als het voornemen om eerzaam te leven. Als we volharden en het goede nastreven, zullen we ongetwijfeld hulp van de Heer ontvangen en vertroosting in zijn woorden vinden.’3

Met moed weerstaan

‘Wat betekent volharden? Ik houd van deze definitie: met moed weerstaan. Je zult misschien moed nodig hebben om te geloven. Soms zul je moed nodig hebben om te gehoorzamen. Moed is beslist een vereiste om te volharden tot de dag dat je dit sterfelijke bestaan verlaat.’4

Heb de moed om pal te staan voor waarheid

‘[Mogen jullie] de moed [hebben] om pal te staan voor waarheid en deugd. Omdat de trends in de huidige samenleving afwijken van de waarden en beginselen die de Heer ons heeft gegeven, zal er bijna zeker van je verwacht worden dat je je geloof verdedigt. Tenzij de wortels van je getuigenis sterk genoeg zijn, zal het moeilijk voor je zijn om de spot te weerstaan van hen die je geloof op de proef stellen. ‘Als het diep geworteld is, zal je getuigenis van het evangelie, de Heiland en onze hemelse Vader alles beïnvloeden wat je tijdens je leven doet.’5

Wij hebben geestelijke en morele moed nodig

‘De boodschappen op televisie, in films en andere media zijn [tegenwoordig] vaak tegengesteld aan wat wij onze kinderen willen laten aanvaarden en koesteren. Het is niet alleen onze taak om hen te leren de juiste geest te hebben en de ware leer aan te hangen, maar ook om hen te helpen dat te blijven doen, ongeacht de externe krachten waarmee ze ook te maken krijgen. Dat vraagt veel tijd en inzet van ons. Om anderen te helpen, moeten we zelf de geestelijke en morele moed hebben om het kwaad te weerstaan dat we overal zien.’6

Mogen wij altijd moedig zijn

‘In ons dagelijkse leven is het onvermijdelijk dat ons geloof op de proef zal worden gesteld. We zullen soms misschien in gezelschap van anderen in de minderheid zijn of zelfs alleen staan in ons standpunt aangaande wat aanvaardbaar is en wat niet. […]

‘Mogen wij altijd moedig zijn en bereid om pal te staan voor wat wij geloven, en als we daarin alleen moeten staan, mogen wij dat dan moedig doen, gesterkt door de kennis dat we in werkelijkheid nooit alleen staan met onze Vader in de hemel aan onze zij.’7

Noten

  1. Thomas S. Monson, ‘De drie aspecten van keuzes’, Liahona, november 2010, pp. 67, 68.

  2. Thomas S. Monson, ‘Moed gevraagd’, Liahona, mei 2004, p. 55.

  3. President Thomas S. Monson, ‘Wees sterk en moedig’, Liahona, mei 2014, p. 69.

  4. Thomas S. Monson, ‘Geloven, gehoorzamen, volharden’, Liahona, mei 2012, p. 129.

  5. Thomas S. Monson, ‘Mogen jullie moed hebben’, Liahona, mei 2009, p. 126.

  6. Thomas S. Monson, ‘Drie doelen tot leidraad’, Liahona, november 2007, pp. 118–119.

  7. Thomas S. Monson, ‘Durf alleen te staan’, Liahona, november 2011, pp. 60, 67.