2015
Zuivere godsdienst
April 2015


Zuivere godsdienst

Onzelfzuchtig dienstbetoon — onszelf vergeten, op de behoeften van anderen inspelen, en ons leven opofferen in hun dienst — is altijd een kenmerk van discipelen van Jezus Christus geweest.

composite of different families

Illustraties Annie Henrie

In hoofdstuk 11 van Mattheüs leert de Heiland ons een belangrijke les door wat Hij niet zei in antwoord op een vraag van discipelen van Johannes de Doper:

‘Toen Johannes in de gevangenis over de werken van Christus gehoord had, stuurde hij twee van zijn discipelen,

en [zij] zei[den] tegen Hem: Bent U het Die komen zou, of verwachten wij een ander?

‘En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ga heen en bericht Johannes wat u hoort en ziet:

‘blinden worden ziende en kreupelen kunnen lopen; melaatsen worden gereinigd en doven kunnen horen; doden worden opgewekt en aan armen wordt het Evangelie verkondigd’ (Mattheüs 11:2).

In plaats van een korte leerstellige verklaring te geven dat Hij het inderdaad was ‘Die komen zou’, antwoordde de Heiland met voorbeelden van wat Hij deed — voorbeelden van de diensten die Hij verrichtte.

Ouderling Richard G. Scott van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft in 2014 tijdens de algemene aprilconferentie gezegd: ‘We dienen onze hemelse Vader het beste als we anderen op rechtschapen wijze beïnvloeden en dienen. Ons grootste voorbeeld ooit op aarde is onze Heiland, Jezus Christus.’1

Onzelfzuchtig dienstbetoon — onszelf vergeten, op de behoeften van anderen inspelen, en ons leven opofferen in hun dienst — is altijd een kenmerk van discipelen van Jezus Christus geweest. Zoals koning Benjamin ruim honderd jaar voor de geboorte van de Heiland heeft onderwezen: ‘Wanneer gij in dienst van uw medemensen zijt, [zijt] gij louter in dienst van uw God’ (Mosiah 2:17).

Jakobus herinnert ons eraan dat een onmisbaar aspect van ‘zuivere godsdienst’ onze dienstbaarheid aan anderen is, als we ‘wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking’ (Jakobus 1:27). ‘Zuivere godsdienst’ is meer dan een verklaring van ons geloof; het is een uiting van ons geloof.

Heb uw medereizigers lief

Half juli 1984, slechts enkele weken nadat mijn vrouw, Carol, en ik in de tempel te Los Angelestempel (Californië, VS) in het huwelijk waren getreden, gingen we onderweg naar Utah omdat ik daar aan mijn loopbaan zou beginnen en Carol er haar studie af zou maken. We reden allebei een eigen auto. In die twee voertuigen vervoerden we alles wat we bezaten.

Halverwege kwam Carol naast mij rijden en begon naar mij te gebaren. Dit was voordat we mobiele telefoons, smartphones, sms en Twitter hadden. Uit haar gezichtsuitdrukking die ik door de autoruit zag, kon ik opmaken dat ze zich niet goed voelde. Ze gaf aan dat ze wel verder kon rijden, maar ik was bezorgd om mijn kersverse bruid.

Toen we in Utah het plaatsje Beaver naderden, kwam ze weer naast me rijden, en ik zag dat ze de reis moest onderbreken. Ze was ziek en kon niet verder rijden. We hadden twee auto’s vol kleren en huwelijkscadeaus, maar helaas hadden we weinig geld. We hadden geen geld voor een hotelkamer. Ik wist niet goed wat ik moest doen.

We waren geen van beiden ooit in Beaver geweest en ik wist eigenlijk niet waar ik naar op zoek was. We reden enkele minuten rond tot ik een park zag. We parkeerden de auto’s en vonden een boom die wat schaduw bood, waar ik een deken neerlegde zodat Carol kon uitrusten.

Enkele minuten later arriveerde er een andere auto op de vrijwel verlaten parkeerplaats die naast onze twee auto’s parkeerde. Een vrouw van ongeveer de leeftijd van onze moeders stapte uit en vroeg of er iets mis was, en of ze ergens mee kon helpen. Ze zei dat ze ons had opgemerkt bij het voorbijrijden en dat ze het gevoel had gekregen dat ze bij ons langs moest gaan. Toen we onze situatie uitlegden, nodigde ze ons meteen uit om achter haar aan naar haar huis te rijden, waar we zo lang konden uitrusten als nodig was.

Al gauw lagen we in een comfortabel bed in het koele souterrain van haar woning. Kort daarna vertelde deze fijne zuster dat ze wat boodschappen te doen had en dat ze ons enkele uren alleen moest laten. Ze zei dat als we honger hadden we gerust iets uit de keuken mochten pakken, en vroeg ons om de voordeur achter ons dicht te trekken als we weggingen voordat ze thuiskwam.

Carol voelde zich beter na het dutje dat ze zo hard nodig had en we vervolgden onze reis zonder naar de keuken te gaan. De vriendelijke vrouw was nog niet thuis toen we weggingen. We vonden het echt vervelend dat we haar adres niet genoteerd hadden en dat we onze eigen barmhartige Samaritaanse, die onderweg stopte en haar huis voor vreemdelingen in nood openstelde, nooit fatsoenlijk bedankt hebben.

Toen ik over deze ervaring nadacht, schoten me de woorden van president Thomas S. Monson te binnen, die net zozeer de belichaming is van de aansporing van de Heiland ‘Ga heen en doet u evenzo’ (zie Lukas 10:37) als ieder ander die ik kan bedenken: ‘We kunnen God niet écht liefhebben als we onze medereizigers op deze tocht door het sterfelijk leven niet liefhebben.’2

Waar we ook ‘medereizigers’ tegenkomen — onderweg, thuis, op het speelplein of op school, op het werk of in de kerk — als we zoeken, zien en handelen, worden we meer zoals de Heiland door anderen tot zegen te zijn en ze te dienen.

Zoeken

drawing of woman praying

Illustraties Annie Henrie

Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd:

‘In tegenstelling tot onze dierbare Heiland, kunnen wij zeker geen verzoening voor de zonden van het mensdom doen! Bovendien kunnen wij beslist niet alle sterfelijke ziekten, zwakheden en kwellingen dragen (zie Alma 7:11–12).

‘Echter, op kleinere schaal, net zoals Jezus ons heeft gevraagd, kunnen we er wel degelijk naar streven om te worden “zoals [Hij] is” (3 Nephi 27:27).’3

Streven we ernaar om zoals Hij te worden, met een oprecht verlangen om ‘onze medereizigers’ tot zegen te zijn, dan krijgen we kansen om onszelf te vergeten en anderen op te beuren. Die kansen zijn vaak niet makkelijk, en ze beproeven ons ware verlangen om meer op de Meester te lijken, wiens grootste dienst, zijn oneindige verzoening, verre van gemakkelijk was. ‘Niettemin,’ zegt Hij, ‘ere zij de Vader, en Ik dronk en volbracht mijn voorbereidingen voor de mensenkinderen’ (LV 19:19).

Als we er oprecht naar streven om meer op de Heiland te lijken, kunnen we zien wat we anders misschien niet zouden zien. Onze barmhartige Samaritaanse was voldoende in harmonie met de Geest om op een ingeving te reageren en een vreemdeling in nood te benaderen.

Zien

drawing of three children with lantern

Illustraties Annie Henrie

Met geestelijke ogen zien, is dingen zien zoals ze werkelijk zijn en behoeften te herkennen die we anders misschien niet opgemerkt hadden. In de gelijkenis van de schapen en de bokken hadden zij die ‘gezegend’ waren noch zij die ’vervloekt’ waren de Heiland herkend in hen die hongerig, dorstig, naakt of gevangen waren. Zij reageerden op hun beloning met de vraag: ‘Wanneer hebben wij U […] gezien?’ (Zie Matteüs 25:34–44.)

Alleen zij die met geestelijke ogen hadden gezien en de behoefte hadden herkend, hadden actie ondernomen en waren hen die ergens onder leden tot zegen geweest. Onze barmhartige Samaritaanse herkende de behoefte toen ze met haar geestelijke ogen keek.

Handelen

drawing of older woman and young man

Illustraties Annie Henrie

We zien misschien behoeften om ons heen, maar menen dat we niet toereikend kunnen reageren omdat we aannemen dat wat wij te bieden hebben niet voldoende is. Streven we ernaar om te worden zoals Hij, en zien we met geestelijke ogen behoeften in onze medereizigers, dan moeten we erop vertrouwen dat de Heer door ons iets tot stand kan brengen, en vervolgens moeten we handelen.

Petrus en Johannes kwamen bij het betreden van de tempel een man tegen die ‘vanaf de moederschoot kreupel was’ en om een aalmoes vroeg (zie Handelingen 3:1–3). Petrus’ antwoord is een voorbeeld en een uitnodiging voor ieder van ons.

‘Zilver en goud heb ik niet, maar wat ik heb, dat geef ik u: in de Naam van Jezus Christus de Nazarener, sta op en ga lopen!

En hij greep hem bij de rechterhand en richtte hem op’ (Handelingen 3:6–7).

Wij kunnen handelen door van onze tijd en talenten te geven, een vriendelijk woord te zeggen, of ergens de schouders onder te zetten. Zoeken en zien we, dan worden we in omstandigheden en situaties gebracht waarin we kunnen handelen om anderen tot zegen te zijn. Onze barmhartige Samaritaanse handelde. Ze nam ons mee naar huis en bood ons wat ze had. Ze zei in feite: ‘Wat ik heb, dat geef ik u.’ Het was precies wat we nodig hadden.

President Monson heeft ons diezelfde beginselen geleerd:

‘Ieder van ons bereist op zijn tocht door het sterfelijk leven zijn eigen weg naar Jericho. Hoe ervaart u dat? Hoe ervaar ik dat? Zal ik degene die ten prooi is gevallen aan rovers en mijn hulp nodig heeft niet opmerken? En u?

‘Zal ik degene zijn die de gewonde ziet en zijn smeekbede hoort, maar aan de andere kant van de weg passeert? En u?

‘Of zal ik degene zijn die ziet, hoort, zijn reis onderbreekt en helpt? En u?

‘Jezus heeft ons dit motto gegeven: “Ga heen en doet u evenzo.” Als wij die uitspraak gehoorzamen, ontvouwt zich voor ons een eeuwig uitzicht op een vreugde die zelden geëvenaard en nooit overtroffen wordt.’4

Worden wij meer zoals de Heiland door te zoeken, te zien en te handelen, dan komen wij te weten dat er waarheid schuilt in deze woorden van koning Benjamin: ‘Wanneer gij in dienst van uw medemensen zijt, [zijt] gij louter in dienst van uw God’ (Mosiah 2:17).

Noten

  1. Richard G. Scott, ‘Ik heb u een voorbeeld gegeven’, Liahona, mei 2014, p. 35.

  2. Thomas S. Monson, ‘Liefde — de kern van het evangelie’, Liahona, mei 2014, p. 91.

  3. Neal A. Maxwell, ‘Apply the Atoning Blood of Christ’, Ensign, november 1997, p. 22.

  4. Thomas S. Monson, ‘Your Jericho Road’, Ensign, mei 1977, p. 71.