2015
Werkelijk goed en zonder bedrog
Mei 2015


Werkelijk goed en zonder bedrog

Het goede nieuws van het evangelie van Jezus Christus is dat de verlangens van ons hart kunnen veranderen en onze motieven kunnen worden gevormd en bijgeschaafd.

Jammer genoeg waren status en gezag lang geleden behoorlijk belangrijk voor mij. Het begon heel onschuldig. Toen ik mij op mijn voltijdzending voorbereidde, werd mijn oudere broer zoneleider in zijn zendingsgebied. Veel mensen spraken zo lovend over hem, dat ik wilde dat ze ook zo over mij zouden spreken. Ik hoopte op en heb misschien zelfs voor een dergelijke positie gebeden.

Gelukkig leerde ik, toen ik op zending was, een belangrijke les. Tijdens de vorige conferentie werd ik daaraan herinnerd.

In oktober zei president Dieter F. Uchtdorf: ‘In de loop van mijn leven ben ik in aanraking gekomen met diverse uiterst bekwame en intelligente mannen en vrouwen in deze wereld. In mijn jongere jaren was ik onder de indruk van mensen die goed opgeleid, deskundig, succesvol en bij de wereld in aanzien waren. Maar in de loop der jaren ben ik gaan beseffen dat ik veel meer onder de indruk ben van die fantastische en gezegende mensen die werkelijk goed en zonder bedrog zijn.’1

Mijn held uit het Boek van Mormon is een volmaakt voorbeeld van een geweldige en gezegende ziel die werkelijk goed en zonder bedrog was. Shiblon was een van de zoons van Alma de jonge. We kennen allemaal zijn broers wel: Helaman, die zijn vader als kroniekschrijver en profeet van God opvolgde, en Corianton, die enigszins als zendeling berucht was en enige raad van zijn vader nodig had. Aan Helaman schreef Alma 77 verzen (zie Alma 36–37). Aan Corianton schreef Alma 91 verzen (zie Alma 39–42). Aan Shiblon schreef Alma slechts 15 verzen (zie Alma 38). Toch zijn zijn woorden in die 15 verzen krachtig en leerzaam.

‘En nu, mijn zoon, vertrouw ik erop dat ik grote vreugde aan u zal beleven wegens uw standvastigheid en uw getrouwheid aan God; want evenals gij in uw jeugd begonnen zijt op de Heer, uw God, te vertrouwen, zo hoop ik ook dat gij ermee zult voortgaan zijn geboden te onderhouden; want gezegend is hij die tot het einde volhardt.

‘Ik zeg u, mijn zoon, dat ik, wegens uw getrouwheid en uw ijver en uw geduld en uw lankmoedigheid onder het volk […], reeds grote vreugde aan u heb beleefd’ (Alma 38:2–3).

Alma sprak niet alleen tot Shiblon, maar hij had het ook over hem tegen Corianton. Alma zei: ‘Hebt gij de standvastigheid van uw broeder, zijn getrouwheid en zijn ijver in het onderhouden van de geboden Gods niet opgemerkt? Zie, heeft hij u niet een goed voorbeeld gegeven?’ (Alma 39:1.)2

Schijnbaar was Shiblon een zoon die zijn vader wilde behagen; hij ging rond en deed wat juist was omdat het juist was, niet omdat hij uit was op lof, status, macht, eerbetoon of gezag. Helaman was hier vast van op de hoogte en waardeerde dat aan zijn broer, want hij liet Shiblon de heilige verslagen onder zijn hoede nemen die hij van zijn vader had ontvangen. Helaman vertrouwde Shiblon, want ‘hij was een rechtvaardig man, en hij wandelde in oprechtheid voor het aangezicht van God; en hij was nauwgezet in het voortdurend goeddoen, in het onderhouden van de geboden van de Heer, zijn God’ (Alma 63:2). Wat blijkbaar kenmerkend is voor Shiblon, is dat er verder niet veel over hem staat vanaf het moment dat hij de heilige verslagen in zijn bezit kreeg totdat hij ze aan Helamans zoon Helaman overhandigde (zie Alma 63:11).

Shiblon was werkelijk goed en zonder bedrog. Hij was iemand die zijn tijd, talenten en energie opofferde om anderen te helpen en op te bouwen omdat hij van God en zijn medemensen hield (zie Alma 48:17–19; 49:30). President Spencer W. Kimball beschreef hem voortreffelijk met de woorden: ‘Grote vrouwen en mannen dienen liever dan dat ze heersen.’3

In een wereld waarin men overal uit is op lof, status, macht, eerbetoon of gezag, eer ik de geweldige, gezegende mensen die werkelijk goed en zonder bedrog zijn, die gedreven worden door hun liefde voor God en hun medemensen, die grote vrouwen en mannen die ‘liever dienen dan dat ze heersen’.

Er zijn tegenwoordig mensen die ons proberen wijs te maken dat onze zoektocht naar betekenis alleen geslaagd is als we status of macht krijgen. Gelukkig zijn er nochtans velen die zich door dat perspectief niet laten beïnvloeden. Zij vinden betekenis in hun streven om werkelijk goed en zonder bedrog te zijn. Ik ben hen in alle rangen en standen en in vele geloofstradities tegengekomen. En ik kom hen in groten getale onder de echte bekeerde volgelingen van Christus tegen.4

Ik breng eer aan wie wekelijks onbaatzuchtig in wijken en gemeenten over de hele wereld dienen door meer voor hun roeping te doen dan er van hen verlangd wordt. Maar roepingen komen en gaan. Wat ik nog indrukwekkender vind, zijn de vele mensen die zonder roeping een manier bedenken om anderen consequent te dienen en op te bouwen. Een broeder komt vroeg naar de kerk om stoelen neer te zetten en hij brengt na afloop de kapel weer op orde. Een zuster kiest opzettelijk een plek naast een blinde zuster in haar wijk, niet alleen om haar te begroeten maar ook om de lofzangen hard genoeg te zingen, zodat de blinde zuster de woorden kan horen en kan meezingen. Als u goed in uw wijk of gemeente kijkt, zult u zulke voorbeelden tegenkomen. Er zijn altijd wel leden die lijken te weten wie er hulp nodig heeft en wanneer ze die kunnen bieden.

Wellicht vond de eerste les die ik over werkelijk goede heiligen zonder bedrog leerde plaats toen ik een jonge zendeling was. Ik werd overgeplaatst naar een gebied met een zendeling die ik niet kende. Ik had andere zendelingen horen zeggen dat hij nog nooit een leidinggevende functie had vervuld en dat hij moeite met de Koreaanse taal had, hoewel hij al lang in het land was. Maar toen ik die zendeling leerde kennen, kwam ik erachter dat hij een van de gehoorzaamste en trouwste zendelingen was die ik kende. Hij studeerde als het tijd was om te studeren; hij werkte als het tijd was om te werken. Hij ging op tijd van huis en was op tijd terug. Hij bestudeerde de Koreaanse taal ijverig, ook al vond hij de taal heel moeilijk.

Toen ik besefte dat wat ik over hem had gehoord niet klopte, had ik het gevoel dat men hem ten onrechte als een mislukkeling beschouwde. Ik wilde iedereen in de zending laten weten dat hij geen mislukte zendeling was. Ik vertelde mijn zendingspresident dat ik dit misverstand uit de weg wilde ruimen. Zijn antwoord was: ‘Onze hemelse Vader weet dat deze jonge man een succesrijk zendeling is, en ik ook.’ Daarna zei hij: ‘En nu weet jij het ook, dus wat maakt het verder uit?’ Die verstandige zendingspresident leerde me waar het bij dienstvaardigheid om draaide, en dat was geen lof, status, macht, eerbetoon of gezag. Het was een geweldige les voor een jonge zendeling die zich teveel op status concentreerde.

Met die les in gedachte begon ik op mijn leven terug te kijken en toen viel het mij op hoe vaak ik door mannen en vrouwen was beïnvloed die destijds geen belangrijke positie of hoge status hadden. Een van die mensen die me aan Shiblon doet denken, was mijn seminarieleerkracht toen ik in de bovenbouw van de middelbare school zat. Deze goede man gaf nog maar twee of drie jaar les, maar hij wist mijn hart te openen, waardoor ik een getuigenis kreeg. Hij was waarschijnlijk niet de populairste leerkracht op school, maar hij was altijd voorbereid en hij had een krachtige, blijvende invloed op me. Een van de weinige keren dat ik hem in de veertig jaar na mijn seminarietijd zag, was toen hij naar mijn vaders begrafenis kwam. En die daad werd echt niet ingegeven door een verlangen naar status of macht.

Ik breng eer aan die toegewijde leerkracht en aan vele anderen zoals hij, die werkelijk goed en zonder bedrog zijn. Ik breng eer aan de zondagsschoolleerkracht die zijn leerlingen niet alleen op zondag lesgeeft maar diezelfde leerlingen ook onderricht en beïnvloedt door ze bij hem thuis voor het ontbijt uit te nodigen. Ik breng eer aan jeugdleiders die de sport- en culturele activiteiten van de jongemannen en jongevrouwen in hun wijk bijwonen. Ik breng eer aan de man die bemoedigende briefjes aan zijn buren schrijft en de vrouw die haar kerstkaarten niet gewoon op de post doet, maar ze persoonlijk naar familieleden en vriendinnen toebrengt die behoefte aan een bezoekje hebben. Ik breng eer aan de broeder die stelselmatig tijd vrijmaakte om met zijn buurman, die veel sombere Alzheimerdagen te verduren had, een ritje te maken — waarmee hij hem en zijn vrouw wat hoognodige afleiding bezorgde.

Die dingen worden niet voor lof of eerbetoon gedaan. De drijfveer voor deze mannen en vrouwen is niet dat ze misschien status of meer macht krijgen. Zij zijn discipelen van Christus die voortdurend rondgaan en goeddoen en net als Shiblon hun hemelse Vader proberen te behagen.

Het doet mij verdriet als ik hoor dat mensen niet meer dienen of zelfs niet meer naar de kerk gaan, omdat ze van hun roeping ontheven zijn of een bepaalde functie of positie niet hebben gekregen. Hopelijk leren ze op een dag dezelfde les die ik als jonge zendeling geleerd heb — dat alleen God de dienstvaardigheid opmerkt die er het meeste toe doet. Wordt in onze jacht naar status en macht niet meer aan God gedacht?

Sommigen zeggen wellicht: ‘Maar ik moet nog zoveel doen als ik wil worden zoals Shiblon.’ Het goede nieuws van het evangelie van Jezus Christus is dat de verlangens van ons hart kunnen veranderen en onze motieven kunnen worden gevormd en bijgeschaafd. Als we ons in de ware kudde van God laten dopen, beginnen we aan een proces waardoor we een nieuw schepsel worden (zie 2 Korinthe 5:17; Mosiah 27:26). Telkens wanneer we ons doopverbond hernieuwen door van het avondmaal te nemen, zijn we één stap dichter bij dat doel.5 Door dat verbond te blijven nakomen, hebben we toegang tot de kracht om te treuren met hen die treuren en hen te vertroosten die vertroosting nodig hebben (zie Mosiah 18:9). In dat verbond vinden we de genade zodat we God kunnen dienen en zijn geboden kunnen onderhouden, waaronder God liefhebben met heel ons hart en onze naasten als onszelf.6 In dat verbond komen God en Christus ons te hulp, zodat wij hulp kunnen bieden aan wie dat nodig hebben (zie Mosiah 4:16; zie ook de verzen 11 15).

Alles wat ik in dit leven echt wil, is mijn vaders — zowel mijn aardse als mijn hemelse — te behagen en om meer op Shiblon te lijken.7

Ik dank mijn hemelse Vader voor mensen zoals Shiblon, wier voorbeeld mij — en ons allen — hoop geeft. In hen zien we het getuigenis van een liefdevolle hemelse Vader en een zorgzame Heiland vol mededogen. Ik voeg mijn getuigenis bij dat van hen, met de belofte dat ik probeer meer op hen te lijken. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Dieter F. Uchtdorf, ‘Ben ik het, Heere?’, Liahona, november 2014, 58; cursivering toegevoegd.

  2. Helaman vervulde geen zending onder de Zoramieten, dus weten we dat Alma het over Shiblon heeft als hij ‘uw broeder’ zegt (zie Alma 31:7; 39:2).

  3. Spencer W. Kimball, ‘The Role of Righteous Women’, Ensign, november 1979, 104.

  4. ‘De Heer heeft ons geleerd dat ons hart, als we echt tot inkeer zijn gekomen en zijn evangelie geloven, zich van zelfzuchtige zorgen afkeert en zich tot dienstbetoon wendt waarmee we anderen op het pad naar het eeuwige leven opbouwen. Om tot die inkeer te komen, kunnen we in geloof bidden en werken om de nieuwe mens te worden die we dankzij de verzoening van Jezus Christus kunnen worden. We kunnen eerst bidden om het geloof dat ons ertoe brengt om ons van zelfzucht te bekeren en om de gave die ertoe leidt dat we meer om anderen dan om onszelf geven. We kunnen bidden om de kracht om hoogmoed en afgunst af te leggen.’ (Henry B. Eyring, ‘Getuigenis en bekering’, Liahona, februari 2015, 4–5.)

  5. ‘[God] is onsterfelijk en volmaakt. Wij zijn sterfelijk en onvolmaakt. Niettemin streven we in het sterfelijk leven naar geestelijke éénwording met Hem. Doen wij dat, dan putten we uit de genade en de grootsheid van zijn macht. Zulke bijzondere momenten doen zich voor als we […] dopen en bevestigen [en] nemen van de zinnebeelden van het avondmaal des Heren.’ (Jeffrey R. Holland, To My Friends [2014], 80.)

  6. ‘De leden van de kerk die zich in al hun handelingen als kinderen van God zien, doen vanzelf beloften en komen die na. Het heilsplan wordt gekenmerkt door verbonden. Wij beloven geboden te onderhouden. En God belooft ons zegeningen in dit leven en in de eeuwigheid. Hij geeft nauwgezet aan wat Hij vereist en Hij houdt zich volmaakt aan zijn woord. Hij eist nauwgezetheid van ons, omdat Hij van ons houdt en omdat het doel van het plan is om zoals Hij te worden. En de beloften die Hij ons doet, houden altijd in dat ons vermogen toeneemt om verbonden na te komen. Hij maakt het mogelijk dat wij zijn regels kennen. Als we met heel ons hart zijn normen na proberen te leven, geeft Hij ons het gezelschap van de Heilige Geest. Daardoor neemt ons vermogen toe om beloften na te komen en om goedheid en waarheid te onderscheiden. En dat is de kracht om te leren, zowel in onze aardse studies als wat we in de eeuwigheid moeten leren.’ (Henry B. Eyring, ‘A Child of God’ [devotional aan de Brigham Young University, 21 oktober 1997], 4–5; speeches.byu.edu.) Zie ook David A. Bednar, ‘Hun lasten met gemak dragen’, Liahona, mei 2014, 87 90.

  7. Zolang als ik me kan herinneren, wilde ik mijn vader behagen. Toen ik opgroeide en een getuigenis kreeg, kreeg ik ook het verlangen om mijn hemelse Vader te behagen. Later kwam ik meer over Shiblon te weten en stelde ik me ook ten doel om meer op hem te lijken.