Laat God je architect zijn
Je kunt een beter leven krijgen, meer dan je ooit voor mogelijk hebt gehouden.
Je kunt in je leven heel ver komen als je gaandeweg uitzoekt hoe een en ander in elkaar zit. Of dat nu inhoudt dat je op eigen houtje een bouwpakket in elkaar zet zonder de montage-instructies erbij te pakken, of jezelf een muziekinstrument leert spelen door lukraak noten te produceren die het beste klinken, je capaciteit om door vallen en opstaan te leren kent vrijwel geen grenzen.
Alleen is die werkwijze vaak niet erg handig.
Stel je iets heel ingewikkelds voor. Als je nou eens je eigen huis moest bouwen en je alle benodigde materialen tot je beschikking had. Zie je die stapel spullen al voor je? Planken, spijkers, buizen, kabels, gereedschap en alle andere zaken om een prachtig huis voor je gezin te bouwen.
Zou je nog steeds gaandeweg willen uitzoeken hoe je te werk moet gaan? Of zou je hulp willen van iemand die echt weet hoe je de materialen het beste kunt gebruiken?
Voor ons levenspad gaat dat ook op. We hebben allemaal hulp nodig om ons leven vorm te geven. En er is geen betere bouwer tot wie we ons kunnen wenden dan God.
In Voor de kracht van de jeugd wordt uitgelegd: ‘De Heer zal veel meer van je leven maken dan je ooit zelf zou kunnen. Hij zal je meer kansen en inzicht geven, en je sterken. Hij zal je de hulp geven die je nodig hebt om je beproevingen en problemen aan te kunnen. Als je je Vader in de hemel en zijn Zoon, Jezus Christus, beter leert kennen, zul je een groter getuigenis krijgen, ware vreugde vinden en hun liefde voelen’ ([2011], 43).
Als we Gods geboden gehoorzamen en Hem bij onze plannen betrekken, worden we wie we moeten worden — niet wie we dachten te willen zijn.
Hier zijn enkele mensen die, met Gods hulp, een betere weg gevonden hebben dan ze zelf uitgezocht hadden.
Geweld loslaten
In een videoserie op mormonchannel.org vertelt een jongeman, Bubba, hoe zijn leven op een ramp dreigde uit te lopen.1 Hij was in een gewelddadige gezinssituatie opgegroeid: zijn vader werd vermoord toen Bubba nog maar drie was.
Bubba koos voor hetzelfde leven dat hij altijd om zich heen gezien had. Hij sloot zich bij een bende aan en ging met iedereen op de vuist die hem in de weg liep. Op de middelbare school besefte hij dat hij wel eens snel in de gevangenis kon belanden. Maar dat maakte hem niet uit.
God greep in. Op dat gevaarlijke kruispunt in zijn leven maakte Bubba kennis met een gezin in de kerk dat hem liefdevol en vriendelijk bejegende en goed voor hem was. Hij had nooit eerder zulke mensen ontmoet — mensen die hem met liefde en medeleven behandelden. Hij begon zo veel mogelijk tijd met hen door te brengen. Toen hij ze vroeg waarom ze zo deden, zeiden ze dat het door hun geloof in Jezus Christus kwam.
Hij wilde te weten komen wat zij wisten. Hij begon te bidden en de Schriften te bestuderen. En al gauw voelde hij iets wat hij nooit eerder gevoeld had. ‘Er is zeker een God, en Hij houdt van mij!’ zegt Bubba. Met Gods hulp liet Bubba zijn oude leven achter zich en begon met Jezus Christus als fundament een nieuw leven op te bouwen.
‘Mijn aard veranderde. Ik ben een ander mens dan wie ik was. Ik heb nu een doel. Ik heb een bestemming’, zegt hij. ‘Ik werk ergens naar toe.’
Bubba ziet nu met geloof en hoop een stralende toekomst voor zich. ‘Ik weet dat ik alleen dankzij Jezus Christus, mijn geloof in Hem, in staat ben om zo ver te komen waar ik wil zijn’, zegt hij.2
Een nieuwe richting
President Hugh B. Brown (1883–1975), lid van het Quorum der Twaalf Apostelen en van het Eerste Presidium, heeft verteld hoe God meer van zijn leven heeft kunnen maken dan hij zelf had gekund.
Hugh had in het Canadese leger gediend en stond op de nominatie om tot generaal bevorderd te worden. Hij had tien jaar lang voor die promotie gewerkt, gehoopt en gebeden.
Toen de positie beschikbaar kwam, werd hij echter enkel en alleen op grond van zijn lidmaatschap in de kerk gepasseerd. Dat was letterlijk de enige reden die men opgaf.
Hugh was woedend. Hij zei: ‘Ik nam de trein en ondernam de terugreis […] met een verscheurd hart en een verbitterde ziel. […] Toen ik in mijn tent kwam, [smeet] ik mijn pet op mijn brits. Ik balde mijn vuisten en hief ze ten hemel. Ik zei: ‘Hoe kon U me dit nu aandoen, God? Ik heb alles gedaan wat ik moest om hiervoor in aanmerking te komen. Ik had niet meer kunnen doen of moeten doen, ik heb alles gedaan. Hoe kon U me dit aandoen?’ Ik was heel erg verbitterd.’3
Toen moest Hugh denken aan een voorval van jaren eerder. Hij had eens een verwaarloosde boerderij gekocht waar hij een doorgeschoten krentenboompje ontdekte. Als het niet teruggesnoeid werd, zou het boompje nooit vruchten voortbrengen. Het wilde alleen maar groter worden.
Hugh snoeide het dan ook rigoureus terug. Nadien zag hij dat zich op elk stompje van een gesnoeide tak een druppel vormde. Ze zagen er als tranen uit. ‘Ik ben hier de tuinman’, vertelde hij het krentenboompje. Hugh wist wat hij het krentenboompje wilde laten worden, en dat was geen schaduwboom.
Dat voorval schoot hem te binnen toen hij het met zijn woede over de gemiste promotie te kwaad had. ‘En toen hoorde ik een stem, en ik herkende de toon van die stem. Het was mijn eigen stem, en die zei: “Ik ben hier de tuinman. Ik weet precies wat jij moet worden.” De verbittering vloeide weg uit mijn ziel, en ik viel bij mijn brits op mijn knieën om vergiffenis te vragen voor mijn ondankbaarheid en mijn verbittering. […]
‘En nu, bijna vijftig jaar later, zie ik op naar [God] en zeg: “Dank U, Meneer de Tuinman, dat u mij hebt teruggesnoeid, dat U mij voldoende liefhad om me pijn te doen.”’4
Hugh is nooit generaal geworden. De Heer had andere plannen met president Brown. Met de Heer als zijn architect werd president Browns leven een meesterlijk bouwwerk.
Vanaf de grond opbouwen
Door een profeet van God ‘kind der hel’ genoemd worden, klinkt niet echt alsof je de goede kant op gaat met je leven. Maar dat is precies wat Zeëzrom, een wetgeleerde in het Boek van Mormon, overkwam. (Zie Alma 11:23.)
Alma en Amulek waren in het land aan het prediken waar Zeëzrom probeerde zich als wetgeleerde te verrijken door de mensen tegen Alma en Amulek op te hitsen. Zeëzrom probeerde Alma en Amulek met zijn vragen te strikken, maar ze dienden hem van repliek en wezen hem terecht. Zeëzroms gedachten werden hun door de Geest geopenbaard. (Zie Alma 11–12.)
In de loop van het gesprek werd Zeëzrom tot zwijgen gebracht. Hij begon zijn fouten in te zien en voelde zich erg schuldig over zijn zonden en wat hij gedaan had om de mensen te misleiden. Hij probeerde al snel iets van de schade die hij veroorzaakt had te herstellen. Hij zei: ‘Zie, ik ben schuldig en deze mannen zijn vlekkeloos voor het aangezicht van God’ (Alma 14:7).
Dat werkte echter niet. De mensen wierpen Zeëzrom hun stad uit. Zeëzrom voelde zich zo schuldig en wanhopig over wat hij gedaan had — mede gevoed door een onterechte vrees dat zijn betoog tegen Alma en Amulek tot hun dood geleid had — dat hij ziek werd met koorts, waarbij ‘een brandende hitte hem [begon] te verzengen’ (Alma 15:3).
Het bouwwerk dat hij voor zijn leven opgetrokken had, was tot op het fundament afgebrokkeld. Maar daar houdt het verhaal van Zeëzrom niet op.
Toen hij hoorde dat Alma en Amulek nog in leven waren, vatte Zeëzrom moed en vroeg hij of ze bij hem wilden komen. Dat deden zij, waarop Zeëzrom om genezing vroeg. Dankzij zijn geloof werd Zeëzrom volledig genezen. Hij liet zich vervolgens dopen en begon vanaf die tijd te prediken (zie Alma 15:11–12).
Zeëzroms nieuwe leven, nu met God als zijn architect, was net begonnen.
Meer dan hamer en spijker
Het goede nieuws is dat we nooit alleen door het leven hoeven te gaan. God wil ons bij elke stap hulp bieden. En laten we Hem helpen, dan is er geen grens aan wat we kunnen worden.