De wil en timing van de Heer aanvaarden
Uit een toespraak gehouden tijdens een haardvuuravond van de kerkelijke onderwijsinstellingen op 3 maart 2013, ‘Opdat we niet zouden terugdeinzen’, aan de University of Texas in Arlington.
Een sterk geloof in de Heiland houdt in dat we in ons leven onderworpenheid aan zijn wil en timing aanvaarden, zelfs als de uitkomst niet is wat we hopen of willen.
Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) was een geliefd discipel van de Heer Jezus Christus. Hij was 23 jaar lang, van 1981 tot en met 2004, lid van het Quorum der Twaalf Apostelen. De geestelijke kracht die uitging van zijn leringen en zijn voorbeeld van trouw discipelschap waren en zijn de leden van de herstelde kerk van de Heiland en de mensen in de wereld tot grote zegen.
In oktober 1997 ontvingen mijn vrouw en ik ouderling Maxwell en zijn vrouw aan de Brigham Young University – Idaho (het toenmalige Ricks College). Ouderling Maxwell zou tot de studenten, medewerkers en de faculteit spreken.
Eerder dat jaar had ouderling Maxwell wegens leukemie 46 dagen en nachten slopende chemotherapie gehad. Door de therapie verbeterde zijn gezondheid in de lente- en zomermaanden, maar ouderling Maxwell had slechts weinig energie en uithoudingsvermogen toen hij naar Rexburg reisde. Susan en ik haalden ouderling Maxwell en zijn vrouw op van de luchthaven en namen ze mee naar ons huis om voorafgaand aan de devotional wat uit te rusten en een licht middagmaal te gebruiken.
Ik vroeg ouderling Maxwell wat hij door zijn ziekte had geleerd. Ik zal me altijd zijn nauwkeurige, doordringende antwoord herinneren. ‘Dave,’ zei hij, ‘ik heb geleerd dat niet terugdeinzen belangrijker is dan overleven.’
Zijn antwoord op mijn vraag was een beginsel waar hij tijdens zijn chemotherapie aanzienlijke ervaring mee had opgedaan. Op de dag dat ouderling Maxwell in januari 1997 met zijn chemotherapie begon, keek hij zijn vrouw aan, greep haar hand vast, slaakte een diepe zucht en zei: ‘Ik wil gewoon niet terugdeinzen.’
In zijn toespraak tijdens de oktoberconferentie van 1997 zei ouderling Maxwell oprecht: ‘Treden we onze eigen […] beproevingen tegemoet, dan kunnen ook wij, net als Jezus, onze hemelse Vader smeken dat we niet zullen “terugdeinzen”, wat terugtrekken of terugschrikken betekent (LV 19:18). Niet terugdeinzen is veel belangrijker dan overleven! Bovendien maakt een bittere beker leegdrinken zonder verbitterd te raken ook deel uit van Jezus navolgen.’1
Schriftteksten over het lijden van de Heiland, toen Hij het oneindige en eeuwige zoenoffer bracht, troffen mij nog dieper en kregen meer betekenis voor me:
‘Want zie, Ik, God, heb deze dingen voor allen geleden, opdat zij niet behoeven te lijden als zij zich bekeren;
‘maar als zij zich niet bekeren, moeten zij lijden zoals Ik;
‘welk lijden Mij, ja, God, de grootste van allen, van pijn deed sidderen en uit iedere porie bloeden, en naar lichaam en geest deed lijden — en Ik wilde dat Ik de bittere beker niet behoefde te drinken, en kon terugdeinzen —
‘niettemin, ere zij de Vader, en Ik dronk en volbracht mijn voorbereidingen voor de mensenkinderen’ [LV 19:16–19].
De Heiland deinsde in Gethsémané en op Golgotha niet terug.
Ook ouderling Maxwell deinsde niet terug. Deze machtige apostel zette gestaag door en werd gezegend met extra tijd in het sterfelijk leven om lief te hebben, te dienen, te onderwijzen en te getuigen. Die laatste jaren van zijn leven waren in woord en daad een nadrukkelijk uitroepteken achter zijn voorbeeld van toegewijd discipelschap.
Ik geloof dat de meesten onder ons beslist van een man met de geestelijke capaciteiten, ervaring en het kaliber van ouderling Maxwell zouden verwachten dat hij ernstige ziekte en de dood tegemoet zou treden met een begrip van Gods plan van geluk, met een rustige zekerheid en eerbiedwaardigheid. Maar ik getuig dat dergelijke zegeningen niet uitsluitend zijn voorbehouden aan algemene autoriteiten of een klein aantal leden van de kerk.
Sinds mijn roeping tot het Quorum der Twaalf heb ik door mijn opdrachten en reizen over de hele wereld getrouwe, moedige en heldhaftige heiligen der laatste dagen ontmoet. Ik wil jullie vertellen over een jonge man en een jonge vrouw die mij tot zegen zijn geweest, met wie ik geestelijke levenslessen heb geleerd over niet terugdeinzen en onze persoonlijke wil ‘op [laten gaan] in de wil van de Vader’ (Mosiah 15:7).
Het is een waar verhaal, en de personen bestaan echt. Ik gebruik echter niet de ware namen van de betrokken personen. Met hun toestemming haal ik ook enkele notities uit hun dagboeken aan.
‘Niet mijn wil, maar de uwe geschiede’
John is een waardige priesterschapsdrager en heeft een goede voltijdzending vervuld. Na zijn zending ging hij uit met een fijne, rechtschapen jonge vrouw, Heather, met wie hij trouwde. John was 23 en Heather 20 toen ze voor tijd en eeuwigheid in het huis des Heren aan elkaar werden verzegeld.
Ongeveer drie weken na hun tempelhuwelijk werd bij John botkanker vastgesteld. Omdat de kankergezwellen ook in zijn longen werden gevonden, waren de vooruitzichten niet goed.
John schreef in zijn dagboek: ‘Dit was de bangste dag van mijn leven. Niet alleen omdat ik te horen kreeg dat ik kanker had, maar omdat ik pas getrouwd was en op de een of andere manier het gevoel kreeg dat ik als echtgenoot tekort was geschoten. Ik was de kostwinner en beschermer van ons nieuwe gezinnetje en nu — na die rol drie weken vervuld te hebben — kreeg ik het gevoel dat ik had gefaald.’
Heather schreef: ‘Dit was verpletterend nieuws, en ik herinner me heel goed hoe het onze kijk op het leven sterk veranderde. Ik zat in de wachtkamer van het ziekenhuis bedankbriefjes te schrijven aan bruiloftsgasten terwijl we wachtten op de uitslag van de onderzoeken die bij John waren gedaan. Maar toen we hoorden dat John kanker had, leken de pannen en andere kookspullen niet meer zo belangrijk. Dit was de naarste dag van mijn leven, maar ik herinner me dat ik die avond bij het slapen gaan dankbaar was voor onze tempelverzegeling. Hoewel de artsen John maar dertig procent overlevingskans gaven, wist ik dat ik, als we getrouw bleven, honderd procent kans had om voor eeuwig bij hem te zijn.’
Ongeveer een maand later begon John aan de chemotherapie. Hij beschreef die ervaring als volgt: ‘Ik werd van de behandelingen zieker dan ik ooit was geweest. Mijn haar viel uit, ik viel bijna twintig kilo af, en het voelde alsof mijn lichaam uit elkaar viel. De chemotherapie raakte me ook emotioneel, mentaal en geestelijk. Het leven was in die maanden met chemotherapie als een achtbaan met hoogte- en dieptepunten, en alles wat daar tussenin zit. Maar Heather en ik bleven ondanks alles geloven dat God me zou genezen. We wisten het gewoon.’
Heather legde deze gedachten en gevoelens vast: ‘Ik kon niet tegen de gedachte dat John de nacht alleen door zou brengen in het ziekenhuis, dus sliep ik ’s nachts op het bankje in zijn kamer. We kregen overdag veel bezoek van vrienden en familie, maar de nachten waren het zwaarst. Ik lag dan naar het plafond te staren en me af te vragen wat onze hemelse Vader voor plannen met ons had. Soms dwaalden mijn gedachten af en werden ze duister en kreeg mijn angst om John kwijt te raken me bijna in zijn greep. Maar ik wist dat die gedachten niet van onze hemelse Vader kwamen. Ik bad vaker om troost, en de Heer gaf me de kracht om door te gaan.’
Drie maanden later onderging John een operatie om een grote tumor uit zijn been te verwijderen. Twee dagen na de operatie bezocht ik John en Heather in het ziekenhuis. We hadden het over mijn kennismaking met John in het zendingsveld, hun huwelijk, de kanker en de lessen van eeuwig belang die we leren door de beproevingen in het sterfelijk leven. Toen het bezoek ten einde liep, vroeg John mij om een zalving. Ik antwoordde dat ik dat met plezier zou doen, maar dat ik hem eerst wat vragen moest stellen.
Toen stelde ik hem vragen die ik niet van plan was geweest te vragen, die ik zelfs niet eens overwogen had: ‘John, heb je het geloof om niet genezen te worden? Als het de wil van onze hemelse Vader is dat je in je jeugd door de dood overgaat naar de geestenwereld om daar je bediening voort te zetten, heb je dan het geloof om je aan zijn wil te onderwerpen en niet genezen te worden?’
In de Schriften maakten de Heiland en zijn dienstknechten vaak gebruik van de geestelijke gave van genezing (zie 1 Korinthe 12:9; LV 35:9; 46:20) en onderkenden zij iemands geloof om genezen te worden (zie Handelingen 14:9; 3 Nephi 17:8; LV 46:19). Maar tijdens het gesprek dat ik met John en Heather had en onze worsteling met deze vragen, begonnen we steeds beter te begrijpen dat als het Gods wil was dat deze fijne jonge man zou genezen, die zegening alleen maar kon worden ontvangen als dit moedige paartje eerst het geloof had om niet genezen te worden. Met andere woorden, John en Heather moesten door de verzoening van de Heer Jezus Christus de neiging van de ‘natuurlijke mens’ (Mosiah 3:19) overwinnen, die wij allemaal hebben, om voortdurend ongeduldig te vragen om de zegeningen die we willen ontvangen, zegeningen die we menen te verdienen.
We erkenden een beginsel dat op elke toegewijde discipel van toepassing is: groot geloof in de Heiland houdt in dat we in dit aardse leven nederig zijn wil en timing aanvaarden, zelfs als de uitkomst niet is wat we hopen of willen. John en Heather verlangden beslist naar genezing en smeekten er met heel hun macht, verstand en sterkte om. Maar belangrijker was dat zij bereid waren om zich ‘gewillig te onderwerpen aan alles wat de Heer goeddunkt[e hun] op te leggen, ja, zoals een kind zich aan zijn vader onderwerpt’ (Mosiah 3:19). Ja, zij waren echt bereid om Hem hun ‘gehele ziel als offerande’ aan te bieden (Omni 1:26) en nederig te bidden: ‘Vader, als U wilt, neem deze drinkbeker van Mij weg; maar laat niet Mijn wil, maar de Uwe geschieden!’ (Lukas 22:42.)
Wat John, Heather en mij aanvankelijk onthutsende vragen leken, werd een doordringend patroon van schijnbare evangelische tegenstrijdigheden. Denk eens na over deze uitspraak van de Heiland: ‘Wie zijn leven vindt, zal het verliezen; en wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het vinden’ (Mattheüs 10:39). Hij heeft ook gezegd: ‘Maar veel eersten zullen de laatsten zijn, en veel laatsten de eersten’ (Mattheüs 19:30). En de Heer heeft zijn discipelen in de laatste dagen gezegd: ‘En door uw woord zullen vele hooggeplaatsten worden vernederd, en door uw woord zullen vele laaggeplaatsten worden verhoogd’ (LV 112:8). Dus leek het geloof om niet genezen te worden goed te passen in een opvallend patroon van indrukwekkende schijnbare tegenstellingen die van ons vergen dat wij vragen, zoeken en kloppen opdat wij kennis en begrip mogen krijgen (zie 3 Nephi 14:7).
Toen John de nodige tijd had genomen om over mijn vragen na te denken en met zijn vrouw te praten, zei hij tegen mij: ‘Ouderling Bednar, ik wil niet sterven. Ik wil Heather niet achterlaten. Maar als het de wil van de Heer is dat ik naar de geestenwereld ga, dan kan ik dat denk ik wel accepteren.’
Mijn hart was vol waardering en bewondering voor dit jonge paar toen ik zag hoe ze de meest veeleisende van alle geestelijke worstelingen tegemoet traden: hun onderwerping en overgave aan Gods wil. Mijn geloof werd gesterkt toen ik dit paar zag toestaan dat hun sterke, begrijpelijke verlangens opgingen ‘in de wil van de Vader’ (Mosiah 15:7).
John schreef over zijn reactie op ons gesprek en de zegen die hij kreeg: ‘Ouderling Bednar vertelde ons over het idee van ouderling Maxwell dat het beter is niet terug te deinzen dan te overleven. En toen vroeg hij ons: ‘Ik weet dat je het geloof hebt om genezen te worden, maar heb je ook het geloof om niet te genezen?’ Dat denkbeeld was mij volkomen vreemd. Vroeg hij in feite of ik het geloof had om Gods wil te aanvaarden als dat inhield dat ik niet zou genezen? Als de tijd zou aanbreken dat ik door de dood naar de geestenwereld moest gaan, was ik dan bereid om mij daaraan te onderwerpen en het te aanvaarden?’
John vervolgde: ‘Het geloof hebben om niet te genezen, leek tegen mijn gevoelens in te gaan. Maar die visie veranderde mijn denkwijze en die van mijn vrouw, en stelde ons in staat om volledig op het plan van de Heer voor ons te vertrouwen. We leerden dat we het geloof moesten hebben dat de Heer de leiding heeft, wat de uitkomst ook mag zijn, en dat Hij ons van hier naar onze bestemming zal leiden. Toen we baden, veranderden onze smeekbeden van “Maak me alstublieft beter” in “Geef me alstublieft het geloof om de uitkomst die U voor mij in gedachten hebt te aanvaarden.”
‘Ik was ervan overtuigd dat omdat ouderling Bednar een apostel was, hij mijn lichaamsdelen in het gareel zou brengen, en dat ik uit bed zou springen en ronddansen, of iets dergelijks dramatisch! Maar toen hij me die dag een zegen gaf, verbaasde ik me erover dat zijn woorden vrijwel hetzelfde waren als die van mijn vader, mijn schoonvader en mijn zendingspresident. Ik besefte dat het uiteindelijk niet uitmaakt wie mij de handen oplegt. Gods macht verandert niet, en zijn wil wordt ons individueel en door zijn bevoegde dienstknechten bekendgemaakt.’
Heather schreef: ‘Het was voor mij een dag vol gemengde gevoelens. Ik was ervan overtuigd dat ouderling Bednar John de handen op zou leggen en hem zou genezen van zijn kanker. Ik wist dat hij door de macht van het priesterschap kon genezen, en ik wilde zo graag dat dit zou gebeuren. Toen hij ons had geleerd dat we ook het geloof moeten hebben om niet te genezen, was ik doodsbang. Tot dat moment had ik nooit geaccepteerd dat het de bedoeling van de Heer kon zijn dat ik mijn man kwijt zou raken. Mijn geloof hing af van de uitkomst die ik wenste. Het was, om het zo maar uit te drukken, een ééndimensionaal geloof. Hoewel het aanvankelijk een erg beangstigende gedachte was dat er misschien geen genezing zou plaatsvinden, bevrijdde die me van mijn zorgen. Daardoor kon ik er volledig op vertrouwen dat mijn hemelse Vader mij beter kende dan ik mezelf, en dat Hij zou doen wat voor mij en John het beste was.’
Ik gaf John een zegen en er gingen weken, maanden en jaren voorbij. Johns kanker ging op wonderbaarlijke wijze in remissie. Hij kon zijn universitaire studie afmaken en kreeg een goede baan. John en Heather bleven hun band sterken en genoten van hun leven samen.
Enige tijd later kreeg ik echter een brief van John en Heather waarin ze schreven dat de kanker terug was. De chemotherapie werd hervat en er werd een operatie gepland. John legde uit: ‘Dit nieuws was niet alleen een teleurstelling voor Heather en mij, maar we wisten ook niet wat we ervan moesten denken. Was er iets dat we de eerste keer niet geleerd hadden? Verwachtte de Heer nog meer van ons?
‘Dus begon ik om duidelijkheid te bidden, ik vroeg of de Heer me wilde laten inzien waarom de kanker terug was. Op een dag las ik in het Nieuwe Testament en kreeg mijn antwoord. Ik las over Christus die met zijn apostelen op het meer was toen er een storm opstak. De discipelen waren bang dat de boot zou kapseizen, gingen naar de Heiland en vroegen: “Meester, bekommert U Zich er niet om dat wij vergaan?” Dat was precies hoe ik me voelde! Bekommert U Zich er niet om dat ik kanker heb? Bekommert U Zich er niet om dat we een gezin willen stichten? Maar toen ik verder las, vond ik mijn antwoord. De Heer keek hen aan en zei: “Hebt u dan geen geloof?” En Hij strekte zijn hand uit en stilde de wateren.
‘Op dat moment moest ik me wel afvragen: “Geloof ik dat echt? Geloof ik echt dat Hij die dag de wateren stilde? Of is dat gewoon een mooi verhaal om te lezen?” Het antwoord luidt: ik geloof het, en omdat ik weet dat Hij de wateren stilde, wist ik meteen dat Hij me kon genezen. Tot op dat moment vond ik het moeilijk om de noodzaak tot geloof oefenen in Christus te rijmen met de onvermijdelijkheid van zijn wil. Ik zag ze als twee afzonderlijke zaken, en soms had ik het gevoel dat de een de ander tegensprak. “Waarom zou ik geloof hebben als het uiteindelijk zijn wil is die wordt voltrokken?” vroeg ik me af. Van toen af aan wist ik dat geloof hebben — in elk geval in mijn situatie — niet noodzakelijkerwijs inhield dat ik wist dat Hij me écht zou genezen, maar dat Hij me kón genezen. Ik moest geloven dat Hij dat kon, en of het dan gebeurde of niet, was aan Hem.
‘Toen ik die twee denkbeelden naast elkaar liet bestaan en ik me op geloof in Jezus Christus en volledige onderwerping aan zijn wil richtte, kreeg ik meer troost en gemoedsrust. Het was opmerkelijk om de hand van de Heer in ons leven te herkennen. Er zijn allerlei dingen goed gekomen, er zijn wonderen gebeurd, en we worden voortdurend verootmoedigd als we zien hoe Gods plan voor ons zich ontvouwt.’
Met rechtschapenheid en geloof kunnen we beslist bergen verzetten — als bergen verzetten Gods doeleinden bereikt en het in overeenstemming met zijn wil is. Met rechtschapenheid en geloof kunnen we zeker de zieken, doven en lammen genezen — als die genezing Gods doeleinden bereikt en het in overeenstemming met zijn wil is. Dat betekent dus dat zelfs met groot geloof veel bergen niet verzet worden. En dat niet alle zieken en zwakken genezen worden. Als alle tegenslag werd beperkt, als alle kwalen werden genezen, zouden de voornaamste doelen van het plan van de Vader worden gedwarsboomd.
Veel lessen die we in het sterfelijk leven moeten leren, zijn alleen maar te leren door wat we meemaken, wat soms lijden inhoudt. En God verwacht van ons, en vertrouwt erop, dat wij de tegenspoed in het sterfelijk leven met zijn hulp tegemoet treden, zodat we kunnen leren wat we moeten leren, en uiteindelijk kunnen worden wat we in de eeuwigheid moeten worden.
De zin van alles
Dit verhaal over John en Heather is zowel gewoon als ongewoon. Dit jonge echtpaar staat voor miljoenen verbondsgetrouwe heiligen der laatste dagen over de hele wereld die voortgaan op het enge en smalle pad, met standvastig geloof in Christus en volmaakt stralende hoop. (Zie 2 Nephi 31:19–20.) John en Heather hadden geen leiderschapsfuncties van aanzien in de kerk, ze waren niet verwant aan algemene autoriteiten en ze hadden soms twijfels en angsten. In veel van die opzichten is hun verhaal heel gewoon.
Maar deze jonge man en jonge vrouw werden op bijzondere manieren gezegend om door kwelling en ontbering essentiële lessen voor de eeuwigheid te leren. Ik heb jullie dit verhaal verteld omdat John en Heather, die zozeer op velen van jullie lijken, zijn gaan inzien dat niet terugdeinzen belangrijker is dan overleven. En daarmee werd hun belevenis er een die niet voornamelijk ging over leven en doodgaan, maar over leren, leven en worden.
Voor velen van jullie is hun verhaal jullie verhaal, of was het dat, of had het dat kunnen zijn. Je staat voor soortgelijke moeilijkheden, of je hebt ervoor gestaan of komt er nog voor te staan, met dezelfde moed en het geestelijk perspectief dat John en Heather hadden. Ik weet niet waarom sommige mensen de lessen van de eeuwigheid door beproeving en lijden leren, en andere mensen soortgelijke lessen leren door redding en genezing. Ik ben ook niet op de hoogte van alle redenen, noch alle doelen, en ik weet niet alles van de timing van de Heer. Met Nephi kunnen jullie en ik zeggen dat ‘ik niet de betekenis van alle dingen’ ken (1 Nephi 11:17).
Maar sommige dingen weet ik absoluut zeker. Ik weet dat we geestzoons en -dochters zijn van een liefhebbende hemelse Vader. Ik weet dat de eeuwige Vader het plan van geluk heeft opgesteld. Ik weet dat Jezus Christus onze Heiland en Verlosser is. Ik weet dat Jezus het plan van de Vader mogelijk heeft gemaakt door zijn oneindige en eeuwige verzoening. Ik weet dat de Heer, Die ‘voor ons gewond, doorboord’ werd2, zijn volk ‘naargelang hun zwakheden’ (Alma 7:12) kan steunen en sterken. En ik weet dat het een van de grootste zegeningen in dit sterfelijk leven is als we niet terugdeinzen en toestaan dat onze eigen wil ‘geheel opgaat in de wil van de Vader’ (Mosiah 15:7).
Hoewel ik niet alles weet over hoe, wanneer en waar deze zegeningen voorkomen, getuig ik wel dat ze bestaan. En ik weet dat als jullie doorzetten met standvastig geloof in Christus, je gezegend wordt met het vermogen om niet terug te deinzen.