Kracht om door te gaan
De auteur woont in Utah (VS).
Ik had een gebroken been en een gebroken hart, en had genezing nodig. Hoop sleepte me erdoorheen.
Ongeveer een maand voordat ik zestien werd, trokken we met ons gezin de Verenigde Staten door om diverse plekken uit de kerkgeschiedenis te bezoeken. Ik vond het niet erg om zo lang in de auto te zitten, want we hadden als gezin altijd wel plezier samen. Ik weet nog dat ik de dag na ons bezoek aan Winter Quarters (Nebraska) in de auto stapte. Het regende pijpenstelen. Ik ging op de achterbank zitten, sloeg een deken om me heen, luisterde naar de regen en doezelde weg.
Het eerste wat ik me van daarna herinner, was het gevoel dat ik als een tol om mijn as draaide. Later hoorde ik dat onze auto door aquaplaning tegen de betonnen afscheiding onder een viaduct was geknald. Ik kan me vaag herinneren dat iemand tegen me zei dat ik een gebroken been had en op weg was naar de operatiekamer.
Als snel daarna kwam mijn vader me opzoeken terwijl ik in een ziekenhuiskamer aan het bijkomen was. Hij ging naast me op bed zitten en pakte mijn hand vast. Op de een of andere manier wist ik al wat hij ging zeggen.
‘Lieverd,’ zei hij, ‘weet je waar je bent?’
‘In het ziekenhuis’, antwoordde ik.
‘Weet je wat er gebeurd is?’
‘We hebben een ongeluk gehad.’
‘Heeft iemand je over de rest van het gezin verteld?’
Ik zweeg even en antwoordde toen ‘Nee’.
Hij zei dat het met iedereen goed zou komen — behalve met mijn moeder. Ze had het niet gered.
Ik had verwacht dat ik me meteen verpletterd zou voelen, maar dat was niet zo. Door mijn eerste schok heen had ik op de een of andere manier en om de een of andere reden gemoedsrust, een rustig gevoel dat ik op God kon vertrouwen dat alles goed zou komen.
Liggend in dat ziekenhuis, herinnerde ik me een bepaalde plek uit de kerkgeschiedenis die we twee dagen vóór het ongeluk gezien hadden: Martin’s Cove in Wyoming. Veel pioniers waren daar van de honger en door blootstelling aan de sneeuw en het koude weer omgekomen. Ik zag de stapels stenen voor me die op de graven gelegd waren en dacht nog hoeveel geloof de overblijvende pioniers gehad moesten hebben om hun handkar op te pakken en voort te gaan. Dat verhaal maakte indruk op me. Toen ik over die ervaring nadacht, wist ik dat de pioniers doorgegaan waren en dat ik dat ook moest doen. Ook moest ik sterk zijn voor mijn jongere broertjes en zusjes.
Die aanvankelijke gemoedsrust hield daarna nog anderhalve week aan. Ik zat op vier juli [Onafhankelijkheidsdag, nationale feestdag in de Verenigde Staten, red.] in een rolstoel door het ziekenhuisraam naar het feestelijke vuurwerk te kijken toen het pas echt tot me doordring — mijn moeder was er niet meer. Ze zou mijn diploma-uitreiking van de middelbare school niet meemaken. Ze zou mijn begiftiging in de tempel niet meemaken. Ze zou mijn bruiloft niet meemaken. Ze was er niet meer.
Daarna begon ik het echt moeilijk te krijgen. De pijn in mijn been was verschrikkelijk en ik kreeg bijna geen hap door mijn keel. Ik keek tv zonder te zien wat er op was en sliep bijna de hele tijd. Mijn familie maakte zich zorgen over mij omdat ik niet veel huilde.
De tranen vloeiden rijkelijker toen we uiteindelijk thuis in een leeg huis in Oregon aankwamen. Ik moest opeens enkele taken van mijn moeder overnemen. Bovendien zochten mijn broertjes en zusjes vaak troost bij mij. Ik probeerde sterk voor hen te zijn. Maar dat was best zwaar.
Het was moeilijk om weer naar school te gaan. Iedereen had wel over het ongeluk gehoord, en zo niet, dan hoorden ze ervan als mijn leerkrachten mij introduceerden als het meisje dat bij het ongeluk betrokken was. Ik voelde me erg alleen.
Ik had het vooral moeilijk toen mijn vader negen maanden na de dood van mijn moeder hertrouwde. Ik wist dat mijn stiefmoeder goed voor ons gezin zou zijn en dat we haar nodig hadden, maar de aanpassing viel me zwaar.
Toch was niet alles somber in die periode. Ik voelde veel liefde van mijn Vader in de hemel, mijn familie en mijn kerkleiders. Wat me na het ongeluk geholpen heeft om te genezen en voorwaarts te gaan, was eenvoudige dingen doen die mijn geloof versterkten. Ik ging dagelijks in het uur voordat ik naar bed ging op een afgesloten plekje op mijn kamer in de Schriften lezen, bidden en in mijn dagboek schrijven. Op dat afgesloten plekje hoefde ik niet sterk te zijn voor mijn broertjes en zusjes. Ik kon huilen wat ik wilde en mijn hart voor God uitstorten. Ik vertelde Hem precies wat ik voelde en hoezeer ik mijn moeder miste. Ik weet dat Hij me hoorde vanwege de vele tedere barmhartigheden die ik gevoeld heb. Dat afgesloten plekje werd me heilig.
Door die eenvoudige dingen kon ik dicht bij God blijven in plaats van Hem weg te duwen en verbitterd te raken. Ik zag het ongeluk niet als iets waarmee God ons gezin pijn wilde doen. Ik voelde meer kracht om geduldig te zijn, me aan zijn wil te onderwerpen en op moeilijke dagen voorwaarts te blijven gaan. En sommige dagen waren echt moeilijk.
Nadat mijn vader hertrouwd was, wilde ik een goed voorbeeld voor mijn broertjes en zusjes zijn en zeker geen negatieve gevoelens jegens mijn stiefmoeder hebben, dus bleef ik mijn vertrouwen in God stellen. Een van de activiteiten in mijn boekje Persoonlijke vooruitgang had tot doel het gezinsleven op een hoger peil te brengen door twee weken lang bewust aan de band met een gezinslid te werken. Het kwam er eigenlijk op neer om je liefde net als Christus uit je daden te laten blijken. Ik besloot het bij mijn stiefmoeder uit te proberen.
Met twee gezinnen onder één dak was er altijd wel een stapel afwas. Daar begon ik dus mee. Toen ik haar die twee weken hielp, kon ik het opbrengen om mijn stiefmoeder lief te hebben en geduld te oefenen, ook al was ik niet per se blij met de situatie. Ik probeerde haar gewoon van dienst te zijn en voelde daardoor de Geest die me door moeilijke tijden heen hielp.
Ik begrijp nog steeds niet precies waarom ons gezin door het ongeluk getroffen werd en ik heb het er nog wel eens moeilijk mee. Maar net als de pioniers stel ik mijn vertrouwen in God en heb ik steeds de kracht ontvangen om door te gaan.