Tot we elkaar weerzien
De gelijkenis van de onverstandige bij
Uit Improvement Era, september 1914, 1008–1009.
Wie van ons is verstandiger dan de onverstandige bij?
Soms moet ik in alle stilte en rust werken. […] Ik ga dan ook het liefst naar de bovenkamer in de toren van een groot gebouw. […] De kamer is moeilijk te bereiken en daarom word ik er niet snel gestoord. […]
Soms krijg ik weleens bezoek, vooral in de zomer. Als ik met de ramen open zit te werken, vliegt er weleens een insect binnen. […]
Een wilde bij uit de nabijgelegen heuvels vloog een keer de kamer in, en gedurende een uur of langer hoorde ik geregeld het gezoem. Het kleine schepsel realiseerde zich dat hij gevangen zat, en al zijn pogingen om een uitgang te vinden, mislukten. Toen ik op het punt stond om te vertrekken, deed ik het raam wijd open en probeerde ik de bij naar buiten te jagen. Ik wist dat als ik zou weggaan de bij dood zou gaan, net als de andere insecten die in deze droge kamer dood waren gegaan. Hoe meer ik hem naar buiten probeerde te jagen, hoe meer hij zich tegen mijn pogingen verzette. Zijn eerst vredige gezoem was overgegaan in een boos bromgeluid. Hij werd vijandig en dreigend.
Toen ik even niet oplette stak hij me in de hand — de hand die hem naar de vrijheid had kunnen leiden. Uiteindelijk bleef hij buiten mijn bereik op een lamp aan het plafond zitten, waar ik hem niet kon helpen of kwetsen. De scherpe pijn van zijn steek stemde mij bedroefd in plaats van boos. Ik wist wat het gevolg van zijn verkeerde tegenstand en vijandigheid zou zijn en ik moest hem aan zijn lot overlaten. Toen ik drie dagen later terugkwam, vond ik het uitgedroogde, levenloze lichaam van de bij op de schrijftafel. Zijn halsstarrigheid had hem zijn leven gekost.
In het kortzichtige en zelfzuchtige onbegrip van de bij was ik een tegenstander, een hardnekkige vervolger, een vijand die hem wilde doden. Terwijl ik in feite zijn vriend was, die zijn leven wilde redden, hem voor de ondergang wilde behoeden en hem wilde vrijlaten uit deze gevangenis van de dood en hem zijn vrijheid in de buitenlucht wilde teruggeven.
Zijn wij verstandiger dan deze bij? En is er geen overeenkomst tussen zijn leven en het onze? Wij zijn geneigd, soms onstuimig en boos, om te strijden tegen de tegenspoed die uiteindelijk een uiting van buitengewone wijsheid en liefdevolle zorg kan zijn, maar die ons tijdelijke gemak verstoort om ons duurzame zegeningen te verschaffen. De beproevingen en het leed op aarde hebben een goddelijk doel dat alleen de goddelozen niet kunnen herkennen. Voor velen is het verlies van rijkdom een zegen, een wonderbaarlijk middel om hen uit de zelfzuchtige mateloosheid te leiden naar de zonneschijn en de openlucht, waar zij talrijke mogelijkheden zullen vinden. Teleurstelling, verdriet en tegenspoed kunnen de uitdrukking zijn van de liefde van een alwetende Vader.
Vergeet de les van de onverstandige bij niet!