Zoons en dochters van God
Wij geloven echt dat iedereen letterlijk een kind van God is, wat ons het potentieel geeft om als Hij te worden.
Ik wil vandaag een van de vreugdevolste, heerlijkste en krachtigste evangeliewaarheden bespreken die God heeft geopenbaard. Ironisch genoeg krijgen we juist op die waarheid soms kritiek. Enkele jaren geleden heb ik iets meegemaakt waardoor mijn waardering voor deze evangeliewaarheid enorm is toegenomen.
Ik werd als vertegenwoordiger van de kerk eens uitgenodigd voor een religieuze conferentie waar werd aangekondigd dat vanaf dat moment iedere doop van vrijwel elke andere christelijke kerk werd erkend, zolang de verordening met water en in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest werd verricht. Daarna zei men dat dit beleid niet gold voor de doop in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.
Na de conferentie besprak ik de redenen voor die uitzondering met de leider die verantwoordelijk was voor de bekendmaking. We hadden een fijn en verhelderend gesprek.
Kort samengevat legde hij uit dat die uitzondering voornamelijk te maken had met onze opvattingen over de Godheid, die andere christelijke stromingen vaak de Drie-eenheid noemen. Ik zei dat ik het waardeerde dat hij zijn overtuigingen en het beleid van zijn kerk aan mij had uitgelegd. We eindigden ons gesprek met een omhelzing en namen afscheid.
Toen ik later over ons gesprek nadacht, bleef er in mijn hoofd spoken dat heiligen der laatste dagen volgens deze leider het zogenaamde ‘geheimenis van de Drie-eenheid’ niet begrijpen. Wat bedoelde hij daarmee? Dat heeft te maken met hoe wij de aard van God zien. Wij geloven dat God de Vader ‘een verhoogde persoon’ is met een verheerlijkt ‘lichaam van vlees en beenderen, even tastbaar als dat van de mens; [en] de Zoon eveneens’. Wanneer we het dus over de aard van God hebben, hebben we het in zekere zin ook over onze eigen aard.
Dat is niet alleen zo omdat wij ‘naar [zijn] beeld, naar [zijn] gelijkenis’ zijn geschapen, maar ook omdat God volgens de psalmist zei: ‘U bent goden, u bent allen zonen van de Allerhoogste.’ Deze bijzondere leer is ons met de herstelling weer onthuld. Dat is ook wat onze zendelingen meteen verkondigen in de allereerste les: ‘God is onze hemelse Vader en wij zijn zijn kinderen.’
Nu zegt u misschien dat veel mensen geloven dat wij kinderen van God zijn. Dat klopt ook wel, maar zij zien daarin wellicht niet de diepere betekenis die wij eraan hechten. Voor heiligen der laatste dagen is deze lering geen metafoor. Wij geloven namelijk echt dat iedereen letterlijk een kind van God is. Hij is ‘de Vader van [onze] geesten’,6 wat ons het potentieel geeft om als Hij te worden. Voor sommigen is dat onvoorstelbaar.
Inmiddels is er ruim 200 jaar verstreken sinds het eerste visioen de herstelling inluidde. De jonge Joseph Smith zocht destijds hemelse leiding om te weten bij welke kerk hij zich moest aansluiten. In de openbaring die hij toen ontving, alsook in latere openbaringen, deed de profeet Joseph kennis op over de aard van God en onze relatie tot Hem als zijn kinderen.
Hieruit blijkt duidelijk dat onze hemelse Vader deze waardevolle leer vanaf het begin heeft verkondigd. Ik wil graag enkele verhalen uit de Schriften aanhalen waaruit dat blijkt.
U weet misschien nog wat God in de Parel van grote waarde tegen Mozes zei.
Daarin staat: ‘God sprak tot Mozes en zei: Zie, Ik ben de Here God, de Almachtige, en Eindeloos is mijn naam.’ Met andere woorden: Mozes, Ik wil dat je weet wie Ik ben. Daarna zei Hij: ‘En zie, u bent mijn zoon.’ Later zei Hij: ‘En Ik heb een werk voor u, Mozes, mijn zoon; en u bent naar de gelijkenis van mijn Eniggeborene.’ Hij sloot met de volgende woorden af: ‘En nu, zie, dit ene ding toon Ik u, Mozes, mijn zoon.’
God leek vastbesloten om Mozes op zijn minst één ding in te prenten: je bent mijn kind. Hij herhaalde dat minstens drie keer. Hij noemde Mozes niet bij naam zonder daar meteen aan toe te voegen dat hij zijn zoon was.
Maar toen Hij Mozes alleen liet, voelde die zich zwak omdat hij zich niet langer in de tegenwoordigheid van God bevond. Toen kwam Satan om hem te verleiden. Ziet u hier een patroon in? Het eerste wat hij zei, was: ‘Mozes, mensenzoon, aanbid mij.’
In deze context was Satans verzoek om hem te aanbidden misschien alleen een afleidingstactiek. Mozes werd op dat moment van zwakte vooral in verwarring en in de verleiding gebracht om te geloven dat hij enkel een ‘mensenzoon’ was en geen kind van God.
‘En het geschiedde dat Mozes Satan aanschouwde en zei: Wie bent u? Want zie, ik ben een zoon van God, naar de gelijkenis van zijn Eniggeborene.’ Gelukkig liet Mozes zich niet in verwarring brengen of afleiden. Hij wist inmiddels wie hij werkelijk was.
Het volgende verhaal staat in Mattheüs 4. Geleerden noemen dit vaak ‘de drie verzoekingen van Jezus’, alsof onze Heer maar drie keer werd verzocht. Dat is uiteraard niet het geval.
Honderden liters inkt zijn opgegaan om deze verzoekingen te beschrijven en uit te leggen. Aan het begin van het hoofdstuk staat dat Jezus de woestijn was ingegaan: ‘En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij ten slotte honger.’
Satan verleidde de Heer ogenschijnlijk eerst om zijn fysieke behoeften te vervullen. ‘Zeg dan dat deze stenen broden worden’, daagde hij de Heiland uit.
Ten tweede probeerde hij Jezus kennelijk over te halen God te verzoeken: ‘Werp Uzelf dan naar beneden, want er staat geschreven dat Hij Zijn engelen voor U bevel zal geven.’
Satans derde verleiding richtte zich op de ambities en glorie van de wereld. Nadat hij Jezus ‘al de koninkrijken van de wereld’ had laten zien, zei Satan tegen Hem: ‘Dit alles zal ik U geven, als U knielt en mij aanbidt.’
Satans grootste verzoeking had wellicht minder te maken met die drie specifieke verleidingen, maar was bedoeld om Jezus Christus zijn goddelijke aard in twijfel te laten trekken. Satan verleidde en lokte Jezus een paar keer uit met de woorden: ‘Als U de Zoon van God bent’, ofwel: als je dat echt gelooft, doe dit of dat dan.
Let op wat er was gebeurd voordat Jezus de woestijn inging om te vasten en bidden: we lezen over de doop van Christus. Toen Hij uit het water opkwam, zei een stem uit de hemel: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!’
Zien we het verband? Herkennen we hierin een patroon?
Het komt niet als een verrassing dat wanneer we iets over onze goddelijke aard en bestemming leren, de tegenstander van alle gerechtigheid ons verleidt dat in twijfel te trekken.
We zouden heel andere keuzes maken als we beseften wie we werkelijk zijn.
We leven in een moeilijke wereld met toenemende onrust, waar eervolle mensen in elk geval onze menselijke waardigheid nog proberen te benadrukken. Maar wij zijn lid van een kerk en leven een evangelie na die onze visie verheffen en op het goddelijke in ons wijzen.
Jezus gaf ons het gebod: ‘Weest u dan volmaakt, zoals [onze] Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.’ Dat gebod getuigt duidelijk van zijn hoge verwachtingen voor ons en onze eeuwige mogelijkheden. Dat alles zal niet van de ene op de andere dag gebeuren. In de woorden van president Jeffrey R. Holland gebeurt het ‘uiteindelijk’. Maar we hebben de belofte dat we ‘vervolmaakt in Hem’ worden als we tot Christus komen. Dat vergt veel werk – niet zomaar werk, maar een goddelijk werk. Zijn werk!
Het goede nieuws is dat onze Vader in de hemel zelf heeft gezegd: ‘Want zie, dit is mijn werk en mijn heerlijkheid: de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen.’
De aansporing van president Russell M. Nelson om ‘celestiaal te denken’, is een geweldige herinnering aan onze goddelijke aard, oorsprong en potentiële bestemming. We kunnen het celestiale alleen door het zoenoffer van Jezus Christus verkrijgen.
Misschien verleidde Satan Jezus daarom van het begin tot het eind van zijn aardse bediening steeds op dezelfde manier. Mattheüs schreef dat toen Jezus aan het kruis hing, ‘voorbijgangers [Hem] lasterden, […] en zeiden: […] Als U de Zoon van God bent, kom dan van het kruis af!’ God zij dank dat Hij daar niet naar luisterde, maar de weg voor ons heeft bereid zodat wij alle celestiale zegeningen kunnen ontvangen.
Laten wij nooit vergeten dat Hij een hoge prijs voor ons geluk heeft betaald.
Ik getuig net als de apostel Paulus dat ‘de Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn. En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.’ In de naam van Jezus Christus. Amen.