REDDING
ÔWij weten dat wij, na alles wat wij kunnen doen, door de genade worden geredÕ (2 Nephi 25:23).
Op een persoonlijke ervaring gebaseerd
‘Kom je na school glijden?’ ‘Natuurlijk’, zei ik. Ik was zeven jaar oud en helemaal nieuw op de Garnet Hill School in Glasgow (Schotland). Ik wist eigenlijk niet wat ze met glijden bedoelden, maar ik wilde graag vriendschap sluiten.
Al snel stonden we voor een metalen hek. Erachter lag een betonnen helling tussen hoge muren van het gebouw. De helling was spekglad door de vele leren zolen die er vanaf waren gegleden — een perfecte glijbaan.
Ik was een beetje bang toen ik met mijn nieuwe vrienden over het hek klom. Ik wist dat het eigenlijk verboden was. Maar ik vergat mijn angst al snel toen ik vol spanning met de wind door mijn haren voor het eerst van de glijbaan afgleed. Het was veel moeilijker om de gladde helling op te klimmen. Ik moest me tegen het gebouw afzetten, zo hard ik kon rennen, en snel het metalen hek beetpakken als ik boven was, anders zou ik zo weer naar beneden glijden.
Glijdend en klimmend vergat ik helemaal de tijd totdat het begon te regenen. We schuilden naast het gebouw onderaan de helling, en wachtten tot het zou stoppen met regenen. Maar al snel werd het donker. ‘Ik moet naar huis toe’, zei ik. ‘Mijn ouders zullen zich wel zorgen maken.’
Maar ik kwam maar de halve helling op voordat ik weer naar beneden gleed. Door de regen was het beton gladder dan ooit. Na verschillende pogingen gaven we de moed op. We zaten gevangen! Het werd steeds donkerder en het bleef regenen. We riepen niet om hulp omdat we wisten dat we ons op verboden terrein bevonden. Met z’n allen zaten we koud en angstig onderaan de helling. En we begonnen te huilen.
Na lange tijd werd er een licht op ons geschenen, en hoorden we de strenge stem van de wijkagent. ‘Kom naar boven!’
‘Dat gaat niet! Het is te glad!’ zei een trillend stemmetje.
De agent klom over het hek, hield zich aan het metalen hek vast en leunde zo ver mogelijk naar beneden. Een voor een kropen we halverwege de helling en grepen zijn uitgestrekte hand beet. Toen hij ons een voor een had gered, gaf hij ons vriendelijk een standje en stuurde ons naar huis.
Toen ik later lid van de kerk werd, kon ik door die redding de rol van de Heiland in het heilsplan beter begrijpen. We kunnen niet zelf bij onze hemelse Vader terugkeren. Onze zonden staan tussen ons en onze hemelse Vader in, net als een gladde helling die we niet kunnen beklimmen. Maar een liefdevolle Heiland strekt zijn hand uit om ons van onze zonden te redden, net als de agent zijn hand uitstak om ons van het gladde beton te redden. Maar de agent kon maar tot een bepaald punt zijn arm uitstrekken. Wij moesten ons deel doen door zelf zo ver mogelijk te komen. Zo moeten wij ons ook van onze zonden bekeren en ons uiterste best doen om de geboden te onderhouden. De Heiland doet de rest.
Het gevoel van opluchting dat ik had toen ik naar huis ging, was slechts een voorproefje van de vreugde die we kunnen voelen als we door de Heiland verlost worden en bij onze hemelse Vader terugkeren.
Tom Roulstone is lid van de gemeente Qualicum in de ring Nanaimo (British Columbia, Canada).
‘Dan worden je aangeboden de vrede en hernieuwing door bekering, beschikbaar door het zoenoffer van de Heer Jezus Christus.’
Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen, ‘Reinheid’, Liahona, januari 1999, p. 92.