De Heiland was me niet vergeten
Toen ik nog jong was, leerde mijn moeder me bidden, en ik ging iedere zondag met haar naar de kerk. Mijn zus en broer waren lid van het koor in de plaatselijke parochiekerk in Hertfordshire (Engeland), en het was bijna vanzelfsprekend dat ik hun voorbeeld zou volgen.
Omdat ik pas acht jaar oud was, hoefde ik op zondagochtend niet vroeg naar de communie te komen. Ik kon uitslapen, maar moest uiteindelijk wel opstaan om naar de reguliere kerkdienst te gaan.
In de winter in 1952, toen er dertig centimeter sneeuw op straat lag en het ijs aan de binnenkant van mijn slaapkamerraam zat, bleef ik in bed liggen, vastbesloten om die zondag niet naar de kerk te gaan.
Mijn moeder riep me, maar ik deed alsof ik sliep. Toen kon ik haar voetstappen op de trap horen. Ik riep: ‘Goed. Ik kom eraan.’
Maar ik zei tegen mezelf: ‘Waarom eigenlijk? Er bestaat toch niemand die Jezus Christus heet.’ Onmiddellijk hoorde ik een stem in mijn hoofd, die zei: ‘Die bestaat wel en je zult Hem op een dag dienen.’ De stem klonk zo echt, alsof een vriend tegen me sprak. De jaren gingen voorbij en ik had niet meer aan die ervaring gedacht.
Ik groeide op, ging bij de marine, en na negen jaar kreeg ik een baan bij een brandpreventiebedrijf. Op een avond werd er aangebeld. Toen ik opendeed, stonden er twee zendelingzusters die zich aan mij voorstelden. Ik was moe, vies en ik had honger. Ik vroeg of ze later die avond konden terugkomen.
Tot mijn verbazing stonden ze een uur later weer aan de deur. Ik liet ze binnenkomen. Zodra ze met hun les begonnen, wist ik dat hun boodschap bijzonder was. Mijn woning voelde anders aan, en ik wist dat het door die twee zusters kwam.
Ze gaven me die avond de eerste zendelingenles en de volgende avond de tweede. Iedere avond kwamen er zendelingen langs totdat ik alle lessen had gehad. Ik begon het Boek van Mormon te lezen en te bidden. Ik ging voor het eerst in twintig jaar op mijn knieën om te bidden. Het was de spiritueelste ervaring in mijn leven.
Ik zegde toe dat ik me een week na de laatste zendelingenles zou laten dopen. Na mijn doop legden de ouderlingen Ross en Fullerger hun handen op mijn hoofd om me de gave van de Heilige Geest te geven. Zodra ze hun handen op mijn hoofd legden, kreeg ik hetzelfde gevoel dat ik twintig jaar eerder had gehad. Iets waardevols dat in mij bewaard was gebleven, maar door al mijn fouten was onderdrukt, werd geestelijk herenigd met mijn geheugen. Ik werd overweldigd door de gedachte dat ik zoveel voor de Heiland betekende dat Hij me niet was vergeten.
Ik ben dankbaar voor de zendelingen die me in het evangelie hebben onderwezen en voor de leden van mijn eerste wijk, die me hebben begeleid. Maar bovenal ben ik dankbaar voor mijn Heiland, van wie ik het bestaan ooit had betwijfeld, maar die ik nu dankbaar dien.