2010
De goddelijke roeping van zendelingen
mei 2010


De goddelijke roeping van zendelingen

De Heer wil dat iedere jongeman die daartoe in staat is, zich voorbereidt en zich voorneemt — vanavond nog — om een oproep van de profeet van God om op zending te gaan, waardig te zijn.

Elder Ronald A. Rasband

Goedenavond, geliefde broeders van de priesterschap. Vanavond wil ik het graag over zendingswerk hebben. Ik richt me tot de vele jongemannen die het Aäronisch priesterschap dragen en die over de hele wereld bij elkaar zijn gekomen, en tot hun vaders, grootvaders en priesterschapsleiders die over hen waken.

Zendingswerk is een onderwerp dat me na aan het hart ligt. Maar dat geldt voor alle leden van de acht Quorums der Zeventig die door de Heer zijn geroepen om ‘naar alle steden en plaatsen [te gaan], waar Hij zelf komen zou.’1 Het zendingswerk is het levensbloed van de kerk en de levensreddende zegen voor iedereen die de boodschap aanvaardt.

Toen de Meester onder de mensen werkzaam was, riep Hij vissers uit Galilea om hun netten achter te laten en Hem te volgen. Hij zei: ‘Ik zal u vissers van mensen maken.’2 De Heer riep nederige mannen, zodat door hen anderen de waarheden van het evangelie te horen zouden krijgen en tot Hem zouden komen.

In juni 1837 riep de profeet Joseph Smith de apostel Heber C. Kimball om naar Engeland op zending te gaan. Ouderling Kimball kreeg zijn roeping toen ze allebei in de Kirtlandtempel zaten en Joseph met goddelijke bevoegdheid zei: ‘Broeder Heber, de Geest van de Heer heeft mij ingefluisterd: “Laat mijn dienstknecht Heber naar Engeland gaan en mijn evangelie verkondigen en de deur van eeuwig heil in dat land openen.”’3

Die influistering van de Geest is een voorbeeld van de manier waarop dienstknechten van de Heer een roeping ontvangen om zendelingen het zendingsveld in te sturen.

Tegenwoordig gaan de zendelingen in opdracht van de Heer twee aan twee op pad, met dezelfde boodschap, met dezelfde goddelijke roeping van de profeet van God. Onze profeet, president Thomas S. Monson, heeft over de zendelingen gezegd: ‘Een zending is de kans van je leven. Er wachten eeuwige zegeningen op je. Jullie hebben het voorrecht om niet alleen toeschouwer maar speler op het toneel van het priesterschapswerk te zijn.’4

Jullie staan op het toneel, mijn dierbare Aäronisch-priesterschapsdragers. Zijn jullie bereid en gewillig om je rol te spelen? De Heer wil dat iedere jongeman die daartoe in staat is, zich voorbereidt en zich voorneemt — vanavond nog — om een oproep van de profeet van God om op zending te gaan, waardig te zijn.

Ik denk nog met plezier terug aan de vreugde die we voelden toen twee van onze kinderen hun roeping kregen om op zending te gaan. We waren zo enthousiast en benieuwd toen zij die bijzondere brief van de profeet van God openmaakten. Onze dochter Jenessa ging naar het zendingsgebied Detroit (Michigan, VS) en onze zoon Christian naar het zendingsgebied Moskou-Zuid (Rusland). We voelden ons tegelijk nederig en enthousiast!

Toen mijn vrouw en ik het voorrecht hadden om enkele jaren geleden het zendingsgebied New York-Noord (New York) te presideren, stond ik verbaasd over de zendelingen die in New York City aankwamen.

Toen ik op de eerste dag van hun zending een gesprek met hen had, was ik uitermate dankbaar voor iedere zendeling. Ik voelde dat hun komst naar ons zendingsgebied door God was ingegeven, zowel voor hen als voor mij, hun zendingspresident.

Na mijn taak in het zendingsveld werd ik door president Gordon B. Hinckley als lid van de Zeventig geroepen. Als onderdeel van mijn opleiding als nieuwe algemeen autoriteit mocht ik bij leden van de Twaalf zitten die zendelingen toewezen aan de ruim driehonderd zendingsgebieden in deze geweldige kerk.

Met toestemming en aanmoediging van president Henry B. Eyring wil ik graag een bijzondere ervaring vertellen die ik enkele jaren geleden met hem had toen hij lid van het Quorum der Twaalf was. Iedere apostel bezit de sleutels van het koninkrijk en gebruikt die op aanwijzing en in opdracht van de president van de kerk. Ouderling Eyring wees zendelingen toe aan zendingsgebieden, en als onderdeel van mijn opleiding werd ik gevraagd daarbij aanwezig te zijn.

Ik ging op een ochtend vroeg met ouderling Eyring mee naar een kamer waar verscheidene grote computerschermen klaar stonden. Er was ook een medewerker van de afdeling zendingswerk aanwezig die de taak had om die dag te assisteren.

Eerst knielden we in gebed. Ik weet nog dat ouderling Eyring in zeer oprechte bewoordingen de Heer vroeg om hem te zegenen zodat hij ‘precies’ zou weten aan welke zendingsgebieden hij de zendelingen moest toewijzen. Het woord ‘precies’ zei veel over het geloof waar ouderling Eyring die dag blijk van gaf.

Allereerst verscheen de foto van een zendeling op een van de computerschermen. Elke keer als er een foto verscheen, leek het wel of de zendeling bij ons in de kamer was. Ouderling Eyring begroette dan de zendeling met zijn vriendelijke en innemende stem: ‘Goedemorgen ouderling Reier of zuster Yang. Hoe gaat het met je?’

Hij vertelde me dat hij zich voorstelde waar de zendelingen hun zending zouden voltooien. Dat hielp hem om hen aan een zendingsgebied toe te wijzen. Ouderling Eyring bestudeerde vervolgens de opmerkingen van de bisschop en ringpresident, de medische papieren en andere informatie over de zendeling.

Daarna keek hij op een ander scherm waarop de gebieden en zendingsgebieden op de hele wereld stonden. Uiteindelijk wees hij, door de influistering van de Geest, de zendeling aan zijn of haar zendingsgebied toe.

Van andere leden van de Twaalf hoorde ik dat deze algemene methode iedere week gebruikt wordt, wanneer de apostelen van de Heer vele zendelingen toewijzen om over de hele wereld te dienen.

Omdat ik vele jaren geleden in mijn eigen land, in het zendingsgebied oostelijke staten, op zending ben geweest, was ik diep onder de indruk van deze ervaring. En ook omdat ik zendingspresident ben geweest, was ik dankbaar dat ik in mijn getuigenis werd gesterkt dat de zendelingen met wie ik in New York City had samengewerkt daar door openbaring naartoe waren gestuurd.

Nadat hij enkele zendelingen had toegewezen, keek ouderling Eyring me bij de volgende zendeling aan en zei: ‘Broeder Rasband, waar denkt u dat deze zendeling naartoe gaat?’ Ik schrok! Ik zei bedeesd tegen ouderling Eyring dat ik geen idee had en dat ik niet wist hoe ik dat kon weten! Hij keek me aan en zei eenvoudigweg: ‘Broeder Rasband, als u beter oplet, kunt u het ook weten!’ Toen trok ik mijn stoel wat dichter bij ouderling Eyring en het computerscherm, en ik begon veel beter op te letten!

Ouderling Eyring keek me later nog een paar keer aan en zei dan: ‘Nou, broeder Rasband, waar denkt u dat deze zendeling naartoe gaat?’ Dan noemde ik een bepaald zendingsgebied. Ouderling Eyring keek me nadenkend aan en zei: ‘Nee, dat is niet juist!’ En dan ging hij weer verder met het toewijzen van de zendelingen.

Toen we bijna klaar waren, verscheen de foto van een bepaalde zendeling op het scherm. Ik kreeg een heel sterk gevoel, het sterkste van die ochtend, dat die zendeling aan Japan moest worden toegewezen. I wist niet of ouderling Eyring mijn mening zou vragen, maar dat deed hij wel. Nogal aarzelend en nederig zei ik tegen hem: ‘Japan?’ Ouderling Eyring reageerde meteen: ‘Ja, laten we daar naartoe gaan.’ Op het computerscherm verschenen de zendingsgebieden in Japan. Ik wist meteen dat de zendeling aan het zendingsgebied Sapporo (Japan) moest worden toegewezen.

Ouderling Eyring vroeg me niet naar een zendingsgebied, maar hij wees de zendeling toe aan het zendingsgebied Sapporo.

Ik was diep in mijn hart geraakt en de Heer oprecht dankbaar dat ik die influistering mocht ervaren, dat ik mocht weten waar die zendeling naartoe moest.

Toen we klaar waren, gaf ouderling Eyring zijn getuigenis aan mij over de liefde die de Heiland voor iedere zendeling heeft die wordt toegewezen om de wereld in te gaan en het herstelde evangelie te prediken. Hij zei dat de dienstknechten van de Heiland door zijn grote liefde weten waar deze geweldige jonge mannen en jonge vrouwen, oudere zusters en zendingsparen zullen dienen. Die ochtend werd ik gesterkt in mijn getuigenis dat iedere zendeling die wordt geroepen, en naar een zendingsgebied wordt gestuurd, door een van zijn dienstknechten en door openbaring van de almachtige Here God wordt toegewezen.

Ik wil graag afsluiten met de woorden van de Heer aan de gebroeders Whitmer, die in de beginjaren van de herstelling een grote rol hebben gespeeld. Zij getuigden van de gouden platen en hun ondertekende getuigenis staat vooraan in ieder exemplaar van het Boek van Mormon. Zij bevonden zich onder de eerste zendelingen die in 1829 door een profeet van God waren geroepen om het evangelie van de Heer Jezus Christus te verkondigen.

In het voorwoord van afdeling 14 van de Leer en Verbonden staat: ‘Drie van de zonen uit de familie Whitmer, die ieder een getuigenis hadden ontvangen van de authenticiteit van het werk, werden zeer bezorgd ten aanzien van hun persoonlijke plicht.’

Tegen John en Peter Whitmer jr. zei de Heer het volgende: ‘Want vele malen hebt u van Mij verlangd te weten wat voor u de meeste waarde zou hebben.’5

Jongemannen, ik neem aan dat velen van jullie diezelfde vraag hebben gesteld. Dit is het antwoord van de Heer: ‘En nu, zie, Ik zeg u dat hetgeen voor u de meeste waarde zal hebben, zal zijn om bekering te verkondigen aan dit volk, opdat u zielen tot Mij zult brengen, zodat u met hen kunt rusten in het koninkrijk van mijn Vader.’6

Jonge vrienden, in deze tijd van je leven is een zending voor de Heer het belangrijkste werk dat je kunt doen. Bereid je nu voor, leef rechtschapen, leer van je familieleden en kerkleiders. Kom en werk met ons aan de opbouw van het koninkrijk van God op aarde — aanvaard jullie goddelijke taak in ‘zo’n groot werk’7. Dat is mijn nederige gebed in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Lucas 10:1.

  2. Matteüs 4:19.

  3. Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith (2007), p. 327.

  4. Thomas S. Monson, ‘That All May Hear’, Ensign, mei 1995, p. 49.

  5. Leer en Verbonden 15:4; 16:4.

  6. Leer en Verbonden 15:6; 16:6.

  7. Leer en Verbonden 128:22.