De macht van het priesterschap
Het priesterschap heeft niet de kracht die het zou moeten hebben en niet zal hebben totdat de macht van het priesterschap stevig in de gezinnen is verankerd.
Ik spreek tot vaders en tot de gezinnen in de kerk. Jaren geleden zijn we onder leiding van president Harold B. Lee begonnen met de coördinatie van het kerkwerk. Omstreeks die tijd zei president Thomas S. Monson: ‘Heden ten dage staan wij in slagorde tegenover de grootste strijdmacht van zonde, verdorvenheid en kwaad die we ooit hebben gezien (…). Het strijdplan dat wij volgen om de zielen van de mensen te redden, hebben wij niet zelf bedacht. Het is door inspiratie en openbaring van de Heer [tot ons gekomen].’1
In die jaren van coördinatie is er veel veranderd in de werkwijze van de kerk. Het hele leerplan werd hervormd. De doelen en de onderlinge samenwerkingsverbanden van de organisaties werden opnieuw gedefinieerd. Het sleutelwoord in die jaren van coördinatie en hervormingen was priesterschap.
President Monson sprak ook over Gideon, een held uit het Oude Testament. Gideon werd uitgekozen om de duizenden manschappen in het leger van Israël te leiden. Maar uit die duizenden koos hij slechts driehonderd mannen.
Gideon had zo zijn eigen manier van rekruteren. Toen de mannen uit een beek dronken, gingen de meesten ‘op de knieën liggen’. Die kon hij niet gebruiken. Een paar slurpten het water met de hand aan de mond en bleven waakzaam. Zij waren het die werden gekozen.2
We leven in een tijd van ‘oorlogen, geruchten van oorlogen en aardbevingen op verschillende plaatsen’.3 Zoals geprofeteerd is ‘de gehele aarde […] in beroering’4 en ‘waart [Satan] rond in het land.5 Hij is eropuit om alles wat goed en rechtschapen is te vernietigen.6 Hij is Lucifer die uit Gods tegenwoordigheid is geworpen.7 Desondanks hebben wij een heel positieve kijk op de toekomst.
Gideons legertje won de strijd omdat zij, zo staat er geschreven, ‘bleven […] staan, ieder op zijn plaats’.8
Deze ‘bedeling van de volheid der tijden’9 werd ingeluid met de verschijning van de Vader en de Zoon aan de jonge Joseph Smith.10 Vervolgens toonde de engel Moroni aan Joseph waar de platen met het Boek van Mormon lagen begraven.11 Joseph werd macht gegeven om ze te vertalen.12
Tijdens het vertaalwerk lazen Joseph Smith en Oliver Cowdery over de doop. Zij baden over wat ze moesten doen.13 Er verscheen een hemelse boodschapper, Johannes de Doper, aan hen. Johannes verleende hun het Aäronisch priesterschap ‘dat de sleutels omvat van de bediening van engelen en van het evangelie van bekering en van de doop door onderdompeling tot vergeving van zonden’.14
De apostelen Petrus, Jakobus en Johannes, die nauw met Jezus hadden samengewerkt, verschenen daarna en verleenden Joseph en Oliver het hogere priesterschap,15 ofwel ‘het heilig priesterschap naar de orde van de Zoon van God’.16 Het priesterschap, zo dicteert de Schrift, moest naar Melchizedek, de grote hogepriester aan wie Abraham tiende heeft betaald, genoemd worden.17
Dat werd toen hun gezag. Door middel van de sleutels van het priesterschap hadden zij toegang tot alle machten van de hemel. Hun werd geboden het evangelie in alle naties te verkondigen.18
Het is nooit gemakkelijk geweest om het evangelie van Jezus Christus na te leven. Dat was het niet toen Hij op aarde was, en evenmin in de beginjaren van de kerk. De toenmalige heiligen kregen onbeschrijfelijke smart en vervolging te verduren.
Het is nu ruim 180 jaar geleden dat het priesterschap werd hersteld. Er zijn nu bijna veertien miljoen leden. Toch is dat maar een fractie van de miljarden mensen op aarde. Maar we zijn wie we zijn en we weten wat we weten, en we dienen voorwaarts te gaan en het evangelie te verkondigen.
Het Boek van Mormon maakt duidelijk dat we nooit in de meerderheid zullen zijn. Maar we hebben de macht van het priesterschap.19
De profeet Nephi heeft geschreven: ‘Het geschiedde dat ik de kerk van het Lam Gods zag, en haar ledental was klein (…); niettemin zag ik dat de kerk van het Lam, die bestond uit de heiligen Gods, zich ook op het gehele oppervlak der aarde bevond; en haar heerschappij op het oppervlak der aarde was gering.’20
President Joseph Fielding Smith heeft gezegd: ‘Hoewel je zou kunnen zeggen (…) dat we maar met weinigen zijn in vergelijking met (…) de wereld, toch kunnen we vergeleken worden met het zuurdesem waarover de Heiland sprak, dat uiteindelijk de hele wereld zal laten rijzen [verheffen].’21
We kunnen en zullen in de loop der tijd zeker invloed hebben op het mensdom. Het zal bekend raken wie we zijn en waar we voor staan. Het mag hopeloos lijken, het is ontzettend moeilijk, toch is het niet alleen mogelijk maar ook zeker dat we de strijd tegen Satan zullen winnen.
Een aantal jaren geleden heb ik een toespraak gehouden die ik de titel, ‘Wat iedere ouderling dient te weten: een overzicht van de beginselen van priesterschapsbestuur’ gaf. Later heb ik, voor publicatie, de titel veranderd in: ‘Wat iedere ouderling — en ook iedere zuster — dient te weten’.22
Ik sloot de zusters in omdat het belangrijk is dat iedereen begrijpt wat er van de broeders wordt verwacht. Tenzij we de hulp van de moeders, dochters en zussen inroepen, die invloed hebben op hun echtgenote, vader, zoons en broers, kunnen we geen vorderingen maken. Het priesterschap zal aan macht inboeten als de zusters worden genegeerd.
Het priesterschap is het gezag en de macht die God aan mannen op aarde heeft verleend om namens Hem te handelen.23 Als het priesterschapsgezag correct wordt uitgeoefend, doen priesterschapsdragers wat Hij zou doen als Hij hier was.
We hebben het goed gedaan wat de verspreiding van het gezag van het priesterschap betreft. Wij hebben het priesterschapsgezag bijna overal gevestigd. We hebben wereldwijd quorums met ouderlingen en hogepriesters. Maar de verspreiding van het gezag van het priesterschap ligt, denk ik, ver voor op de verspreiding van de macht van het priesterschap. Het priesterschap heeft niet de kracht die het zou moeten hebben en niet zal hebben totdat de macht van het priesterschap naar behoren stevig in de gezinnen is verankerd.
President Harold B. Lee heeft gezegd: ‘Het lijkt mij duidelijk dat de kerk geen andere keuze heeft — en ook nooit gehad heeft — dan het gezin te assisteren bij de vervulling van zijn goddelijke zending. Niet alleen omdat dat de orde van de hemel is, maar ook omdat dat de meest praktische bijdrage is die we aan onze jongeren kunnen leveren — bijdragen tot verbetering van de kwaliteit van het leven in de gezinnen van de heiligen der laatste dagen. Hoe belangrijk onze vele andere programma’s en organisatorische verrichtingen ook zijn, ze behoren het gezin niet te vervangen, maar te steunen.’24
President Joseph F. Smith heeft het volgende over het priesterschap in het gezin gezegd: ‘In het gezin rust het presiderende gezag altijd bij de vader en wat alle gezinszaken betreft, is er geen hoger gezag. Ik wil dit beginsel met een enkel voorbeeld illustreren. Het komt soms voor dat de ouderlingen worden geroepen om een gezinslid te zalven. Die ouderlingen kunnen ringpresident, apostel of zelfs lid van het Eerste Presidium van de kerk zijn. Het is niet juist dat de vader zich in dergelijke omstandigheden op de achtergrond houdt en verwacht dat de ouderlingen de leiding nemen bij die belangrijke verordening. De vader is aanwezig. Het is zijn recht en zijn plicht te presideren. Hij wijst iemand aan die de zalving verricht en iemand die de zalving verzegelt. Hij moet niet het gevoel hebben dat hij het recht niet heeft om leiding te geven aan de bediening van die zegen van het evangelie, omdat er kerkelijke presiderende gezagsdragers aanwezig zijn. (Als de vader afwezig is, behoort de moeder de aanwezige presiderende gezagsdrager te vragen om de leiding te nemen.) De vader presideert aan tafel, bij het gebed, en geeft algemene aanwijzingen inzake het gezinsleven, wie er ook aanwezig is.’25
Tijdens de Vietnamoorlog hielden we een serie bijeenkomsten voor leden van de kerk die in militaire dienst gingen. Na een van die bijeenkomsten in Chicago stond ik naast president Harold B. Lee toen een fijne, jonge heilige der laatste dagen president Lee vertelde dat hij verlof had om zijn familie te bezoeken, waarna hij naar Vietnam zou vertrekken. Hij vroeg president Lee of hij hem een zegen wilde geven.
Tot mijn grote verbazing zei president Lee: ‘Je vader behoort je een zegen te geven.’
Diep teleurgesteld zei de jongen: ‘Mijn vader zou niet weten hoe hij een zegen moet geven.’
President Lee antwoordde: ‘Ga naar huis, jongen, en zeg je vader dat je naar het front gaat en dat je van hem een vaderlijke zegen wil. Als hij niet weet hoe hij dat moet doen, zeg hem dan dat je op een stoel zal plaatsnemen. Hij kan achter je gaan staan en zijn handen op je hoofd leggen en zeggen wat er in hem opkomt.’
Deze jonge soldaat ging verdrietig weg.
Twee jaar later zag ik hem weer. Ik herinner mij niet meer waar dat was. Hij herinnerde mij aan dat voorval en zei vervolgens: ‘Ik deed wat mij gezegd was. Ik legde mijn vader uit dat ik op een stoel zou plaatsnemen en dat hij zijn handen op mijn hoofd moest leggen. We raakten beiden vervuld van de macht van het priesterschap. Dat is mij tot kracht en bescherming geweest in die gevaarlijke maanden van strijd.’
Een andere keer was ik in een stad ver weg. Na een ringconferentie stelden we de nieuwe leiders aan. Toen we daarmee klaar waren, vroeg de ringpresident: ‘Kunnen we een jongeman tot ouderling ordenen? Hij gaat binnenkort op zending.’ Uiteraard kon dat.
Toen de jongeman naar voren kwam, wenkte hij drie broeders, die hem volgden om bij de ordening te assisteren.
Ik zag op de achterste rij een duplicaat van deze jongen zitten en vroeg: ‘Is dat je vader?’
De jongeman zei: ‘Ja.’
Ik zei: ‘Je vader zal je ordenen.’
Hij protesteerde: ‘Maar ik heb daar al een andere broeder voor gevraagd.’
Waarop ik zei: ‘Jongeman, je vader ordent je, en op een goede dag zal je daar de Heer dankbaar voor zijn.’
Toen kwam de vader naar voren.
Gelukkig was hij een ouderling. Als hij dat niet was geweest, was hij dat spoedig geworden! In de krijgsmacht noemen ze dat een benoeming op het slagveld. Soms wordt dat in de kerk ook gedaan.
De vader wist niet hoe hij zijn zoon moest ordenen. Ik sloeg mijn arm om hem heen en loodste hem door de verordening. Toen hij klaar was, was de jongeman ouderling. Toen gebeurde er iets prachtigs. Volledig veranderd omhelsden de vader en zoon elkaar. Het was duidelijk dat dat nog nooit was voorgekomen.
De vader zei met tranen in zijn ogen: ‘Had ik mijn andere zoons ook maar mogen ordenen.’
Er was veel meer bereikt dan als hij door een ander was geordend, zelfs een apostel.
Hoewel het priesterschap over de hele wereld is verspreid, roepen wij iedere ouderling en hogepriester, iedere drager van het priesterschap, op om, zoals Gideons kleine maar machtige legertje, ieder op zijn plaats te blijven staan. We moeten nu in iedere ouderling en hogepriester, in elk quorum en elke groep, en in elke vader de macht van het priesterschap van de Almachtige wakker schudden.
De Heer heeft gezegd: ‘De zwakke dingen der wereld zullen tevoorschijn treden en de machtige en sterke afbreken.’26
De profeet Nephi heeft ook over de macht van het Lam Gods gesproken, ‘dat die neerdaalde op de heiligen van de kerk van het Lam en op het verbondsvolk des Heren, dat op het gehele oppervlak der aarde was verspreid; en zij waren gewapend met gerechtigheid en met de macht Gods in grote heerlijkheid.’27
We hebben iedereen nodig. Wie moe, afgemat of lui zijn, en zelfs wie gebukt gaan onder schuldgevoelens, moeten door bekering en vergeving worden teruggebracht. Te veel van onze priesterschapsbroeders maken te weinig gebruik van het voorrecht dat hun is toevertrouwd en voldoen niet aan de verwachtingen die de Heer van hen heeft.
We moeten voorwaarts gaan, vertrouwend op de goddelijke macht van het priesterschap. Het is een bron van kracht en bemoediging om te weten wie we zijn en wat we hebben en wat we moeten doen in het werk van de Almachtige.
De Heer heeft gezegd: ‘Ik, de Heer, ben gebonden wanneer gij doet wat Ik zeg; maar wanneer gij niet doet wat Ik zeg, hebt gij geen belofte.’28
De quorums van de priesterschap behoren de gezinnen waar geen priesterschap aanwezig is te hoeden en te dienen. Op die manier is er geen gezin in de kerk dat verstoken blijft van hulp.
Jaren geleden zat de familie van een klein bejaard Deens vrouwtje aan haar bed. Ook haar afgedwaalde zoon van middelbare leeftijd was erbij. Hij had de laatste jaren bij haar ingewoond.
Met tranen in zijn ogen smeekte hij: ‘Mama, je moet blijven leven. Mama, je kunt niet doodgaan.’ Hij zei: ‘Mama, je moet blijven. Ik laat je niet gaan.’
Het moedertje keek haar zoon aan en zei toen met haar Deense accent: ‘Mar war is jo makt?’ — waar is je macht?
Paulus schreef:
‘[We zijn] gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is.
‘In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Heer.
‘In wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.’29
Dat het werk van de Heer stand zal houden is de vraag niet. Dat we al onze krachten moeten bundelen en ons moeten verenigen is een gegeven.
Het gezag van het priesterschap is in ons bezit. Na alles wat we hebben gecoördineerd en georganiseerd, is het nu onze plicht om de macht van het priesterschap in de kerk in werking te stellen. Gezag in het priesterschap krijgt men door ordening; macht in het priesterschap krijgt men door getrouw en gehoorzaam de verbonden na te komen. Die macht neemt toe door het priesterschap in gerechtigheid uit te oefenen en te gebruiken.
Vaders, ik wil u herinneren aan het heilige karakter van uw roeping. U hebt de macht van het priesterschap rechtstreeks van de Heer om uw gezin te beschermen. Er zullen tijden zijn dat die macht het enige is wat als een schild tussen uw gezin en het kwaad van de boze staat. U zult leiding van de Heer krijgen door middel van de gave van de Heilige Geest.
De boze verstoort niet actief onze kerkelijke bijeenkomsten, misschien een enkele keer. Over het algemeen kunnen we zonder al te veel verstoringen vergaderen. Maar hij en zijn volgelingen blijven wel het gezin aanvallen.
Het uiteindelijk doel van alle activiteiten in de kerk is dat een man, zijn vrouw en hun kinderen thuis gelukkig kunnen zijn, beschermd door de beginselen en wetten van het evangelie, veilig verzegeld in de verbonden van het eeuwige priesterschap.
Elke wet en macht, en elk beginsel, elke leerstelling, elke verordening en ordening, elk verbond, elke toespraak en elk avondmaal, elke raad en correctie, de verzegelingen, de roepingen, de ontheffingen, al het kerkwerk — die hebben alle uiteindelijk de vervolmaking van het individu en het gezin tot doel, want de Heer heeft gezegd: ‘Dit is mijn werk en mijn heerlijkheid: de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen.’30
Ik getuig van de macht van het priesterschap die aan de kerk gegeven is om ons te beschermen en ons te leiden. En daardoor hoeven we geen angst te hebben voor de toekomst. Angst is het tegengestelde van geloof. We vervolgen onze weg, zeker dat de Heer over ons zal waken, in het bijzonder in het gezin. Van Hem getuig ik in de naam van Jezus Christus. Amen.