Boodschap van het Eerste Presidium
Kanaries met grijs op hun vleugels
Toen ik bijna zestig jaar geleden een jonge bisschop was, overleed Kathleen McKee, een weduwe in mijn wijk. Ze liet onder meer drie kanaries achter. Twee met een perfecte gele verentooi gingen naar haar vrienden. De derde, Billie, had grijs op zijn gele vleugels. Zuster McKee had een notitie voor me achtergelaten: ‘Wilt u hem in huis nemen? Hij is niet moeders mooiste, maar hij zingt het beste.’
Zuster McKee leek veel op haar gele kanarie met grijs op zijn vleugels. Ze was niet met schoonheid gezegend, begiftigd met gratie of geëerd met een nageslacht. Maar door haar gezang waren anderen meer bereid om hun lasten te dragen en beter in staat om hun taken uit te voeren.
De wereld is vol gele kanaries met grijs op hun vleugels. Maar het is jammer dat slechts weinigen geleerd hebben om te zingen. Sommige zijn jonge mensen die niet weten wie zij zijn, wat ze kunnen worden, of zelfs wat ze willen worden; al wat zij willen, is iemand zijn. Anderen zijn krom door een hoge leeftijd, belast met zorg, of vervuld met twijfel — en leiden een leven dat ver onder het niveau van hun vermogens ligt.
Om een geweldig leven te leiden, moeten we het vermogen ontwikkelen om moeilijkheden moedig tegemoet te treden, teleurstellingen blijmoedig te ondergaan en beproevingen ootmoedig te overwinnen. U kunt u afvragen: ‘Hoe bereiken we die doelen?’ En dan antwoord ik: ‘Door een goede visie te krijgen op wie wij werkelijk zijn!’ Wij zijn zoons en dochters van een levende God, naar wiens beeld wij zijn geschapen. Denk daar eens over na: geschapen naar Gods beeld. We kunnen die overtuiging niet echt hebben zonder een sterk hernieuwd gevoel van kracht en macht te krijgen.
In onze wereld lijkt ons morele karakter vaak ondergeschikt aan schoonheid of charme. Maar de raad die de Heer lang geleden aan de profeet Samuël gaf, luidt: ‘Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan.’ (1 Samuël 16:7.)
Toen de Heiland een gelovig man zocht, koos Hij die niet uit de zelfgenoegzame hooghartigen die dagelijks naar de synagoge kwamen. Nee, Hij vond hem onder de vissers uit Kafarnaüm. Simon, een twijfelend, ongeschoold en impulsief man, werd Petrus, een gelovig apostel. Een gele kanarie met grijs op zijn vleugels kwam in aanmerking voor het volledige vertrouwen en de blijvende liefde van de Meester.
Toen de Heiland een ijverig en krachtig zendeling zocht, vond Hij die niet onder zijn medestanders, maar onder zijn tegenstanders. De vervolger Saulus, werd de bekeerder Paulus.
De Verlosser koos onvolmaakte mensen om de weg tot volmaking te verkondigen. Dat deed Hij toen. Dat doet hij nu — zelfs gele kanaries met grijs op hun vleugels. Hij roept u en mij om Hem hier te dienen. Wij moeten ons volledig toewijden. En mochten wij in onze worsteling struikelen, laten we dan smeken: ‘Leid ons, o leid ons, grote Vormer van mensen, uit het duister om het nogmaals te proberen.’1
Het is mijn gebed dat wij het voorbeeld van de Man uit Galilea zullen volgen, Hij die te vinden was onder de armen, de verdrukten en de bezochten. Moge er daarbij uit ons hart een waar lied komen.