Hoe ik het weet
Je weet het al
Ik geloofde dat de kerk waar was, maar wanneer had ik dat getuigenis gekregen?
Op een dag raakte ik op school met een klasgenote in gesprek over godsdienst. Mijn klasgenote werd een beetje vijandig en begon mijn geloofsovertuiging te bekritiseren.
Ze keek me recht aan en zei: ‘Jij gelooft alleen maar in je kerk omdat je ouders je in het geloof hebben opgevoed. Anders zou je het niet geloven.’
Ik herinner me niet meer wat ik tegen haar zei, maar ik bleef aan haar opmerking denken en ik vroeg me af waarom ze dat zei. Ik was in de kerk opgegroeid en had de leringen van de kerk nooit in twijfel getrokken. Sinds mijn jeugd had ik altijd gevoeld dat de kerk waar was. Al vóór mijn doop lazen we thuis samen in het Boek van Mormon, en ik wist dat het waar was. Ik geloofde het niet zomaar: ik wist het zeker, en had er geen twijfels over. Maar ik kon echter geen moment bepalen waarop ik dat getuigenis had gekregen. Enige tijd lang zat dat me dwars. Ik wilde een bepaalde ervaring hebben als ik bad en dan zou het antwoord me onmiddellijk overspoelen. Maar dat gebeurde niet.
Maar wat ik wél kon bepalen, was het moment waarop mijn getuigenis was bevestigd. Na mijn eerste jaar aan de middelbare school ging ik met enkele andere jongeren op rondreis langs enkele plekken uit de kerkgeschiedenis. Toen we bij het heilige bos aankwamen, nodigde de gids ons uit om op te letten of we zelf een bevestiging ontvingen dat wat daar was gebeurd echt waar is: dat God de Vader en Jezus Christus verschenen aan Joseph Smith en de herstelling in gang zetten. Ik vond een stil plekje in het bos en las het verslag van het eerste visioen. Toen knielde ik en bad. Ik wist al dat het eerste visioen echt had plaatsgevonden en dat Joseph Smith een profeet was. Maar ik vroeg het toch. Ik besloot mijn gebed en er gebeurde niets. Geen sterk gevoel, geen visioen, geen engelen. Niets.
Ik keek rond naar een steen, ging erop zitten, deed mijn patriarchale zegen open en begon die te lezen. In mijn zegen werd de herstelling van het evangelie genoemd, en in gedachten hoorde ik telkens weer de woorden: ‘Je weet het al. Je weet het al.’
Als ik dat moment waarop mijn vriendin mijn geloofsovertuiging in twijfel trok opnieuw kon meemaken, dan weet ik niet hoe ik zou vertellen dat ik weet dat de kerk waar is. Maar ik wilde wel dat ik haar had verteld dat mijn ouders me weliswaar hebben geleerd wat zij wisten dat waar was, maar dat ik daar zelf achter moest komen. En dat deed ik ook.
Ik hoefde niet naar het heilige bos te gaan om te weten dat de kerk waar was. Ik had geen overweldigende ervaring nodig om te weten dat de kerk waar was. Ik hoefde er alleen maar aan herinnerd te worden: ‘Je weet het al.’