Wij spreken over Christus
Spraak’loos dat Christus zo’n liefde mij schenken kan
De auteur woont in Mexico-Stad (Mexico).
Op zekere zondag vroeg de bisschop me vóór de avondmaalsdienst of ik het avondmaal wilde zegenen. Natuurlijk wilde ik dat doen.
Ik nam mijn zangboek en waste mijn handen voor ik aan de avondmaalstafel plaatsnam. Ik opende het zangboek en de eerste lofzang die ik zag, was ‘’k Sta spraak’loos’ (Lofzang, nr. 129). De dienst was nog niet begonnen en ik las de eerste regel: ‘’k Sta spraak’loos dat Christus zo’n liefde mij schenken kan.’ Mijn hart vulde zich meteen met een overvloedige liefde.
De avond ervoor had ik in de Bijbel over de laatste dagen van Christus gelezen — over het laatste avondmaal, de hof van Getsemane, en zijn dood en opstanding. Ik stelde me voor hoe Jezus door de beulen gemarteld, geslagen en uitgelachen werd. Ik stelde me ook voor hoe Jezus in de hof van Getsemane zijn zoenoffer bracht terwijl zijn discipelen sliepen.
Ik besefte dat ik op het punt stond om het brood en water te zegenen die zijn lichaam en bloed symboliseren. Het avondmaal geeft ons de kans om ons doopverbond te hernieuwen. Dat betekent dat we Hem altijd indachtig zijn, zijn geboden onderhouden en zijn naam op ons nemen.
Toen de avondmaalsdienst begon, gingen die gedachten door mijn hoofd. Ik voelde heel duidelijk dat Jezus op een voor ons onvoorstelbaar pijnlijke manier geleden had. Toen bedacht ik dat Hij dat lijden doorstaan had wegens zijn liefde voor ons — voor mij.
Ik voelde de liefde van de Heer zo sterk dat ik mijn tranen niet kon bedwingen. Ik had het gevoel dat ik zijn offer voor mij niet waardig was. Maar ik voelde ook dat zijn liefde voor mij volmaakt is. Een vriend zet zijn leven in voor zijn vrienden (zie Johannes 15:13). Toen de avondmaalslofzang begon, stond ik samen met een andere broeder op om aan de verordening te beginnen.
We vouwden het mooie witte tafelkleed dat het brood bedekte terug. Toen ik het brood nam, wist ik dat het mijn taak was om het als onderdeel van de verordening te breken, maar ik aarzelde. Het brood symboliseert het lichaam van Christus. Ik dacht aan de soldaten die de Heer pijnigden en wilde het brood niet breken. Toen ik het eerste stuk brak, dacht ik aan de pijnlijke en vernederende manier waarop Jezus vóór zijn dood behandeld werd — de doornenkroon, de geseling, het lijden. De tranen liepen bij het breken van het brood over mijn wangen.
Toen bedacht ik me dat deze pijnlijke en vernederende gebeurtenissen noodzakelijk geweest waren. Ze maakten deel uit van het zoenoffer van Jezus Christus, en Hij bracht dat offer omdat Hij mij en ieder van ons liefheeft.
Ik begon grote vrede en vreugde te voelen. Ik brak elk stukje brood voorzichtig en langzaam, in het besef dat wat ik vasthield met een bijzonder doel gezegend en geheiligd zou worden en dat het iets heel kostbaars, moois en buitengewoons symboliseerde. Ik voelde het grote belang van het verrichten van deze verordening, waardoor alle aanwezigen hun verbond met de Heer konden hernieuwen en de zegeningen van de verzoening konden ontvangen.
Toen we klaar waren, keek ik naar de schalen met het gebroken brood. Het was een magnifiek en subliem gezicht. Mijn medebroeder sprak het gebed uit. Nooit tevoren had ik de zinsnede ‘opdat zij mogen eten ter gedachtenis van het lichaam van uw Zoon’ (LV 20:77) zo duidelijk begrepen.
Toen ik van het brood nam, voelde ik wederom de liefde van mijn Heiland. Ik voelde me beschermd, verootmoedigd en vastberaden om het goede te doen. Ik wilde mijn leven onder de loep nemen en me bekeren van alle fouten die ik gemaakt had.
Ik ben Jezus Christus dankbaar voor zijn liefde voor mij. Ik ben dankbaar dat we de zegeningen van zijn verzoening kunnen ontvangen: dat we vergeving van onze zonden kunnen krijgen en bij onze hemelse Vader kunnen terugkeren.